Wolder Courant 3 januari 2002

Het project 'Roeken in De Wolden, Lust of Last?' wil een gemeentebrede discussie op gang brengen over de roek. Het project zal van start gaan op vrijdagavond 8 februari met een informatieavond voor alle inwoners van De Wolden. Deze week is de reactie afkomstig van Michel Klemann. Hij is ornitholoog (vogelkenner).

Eén Roek per 100 Nederlanders.

In Zuidwest Drenthe zijn roeken in het landschap een normaal beeld. Als je hier woont dan weet je gewoon niet beter of je hoort en ziet ze vliegen. De verspreiding van deze vogelsoort is niet egaal verdeeld over Nederland. Er is een sterke voorkeur voor rivieren en beekdalen in de kleigebieden en de laaggelegen zandgronden. Op landelijke verspreidingskaarten is deze voorkeur prachtig te zien met concentraties van kolonies nabij Coevorden, ZW-Drenthe, het IJsseldal, in de Overijsselse, Gelderse en Brabantse beekdalen, langs de Grote Rivieren en in Zuid-Limburg langs de Maas en kleine beeksystemen. Totaal gaat het in Nederland om 60.000 broedparen verdeeld over iets meer dan 800 kolonies (SOVON 2000). Door deze onregelmatige verspreiding ontbreekt de roek in ongeveer 80% van het land. Deze 60.000 broedpaar (maximaal 150.000 individuen) lijkt heel wat, maar wanneer we dit getal afzetten tegen andere landelijke getallen zoals bijvoorbeeld de oppervlakte van Nederland, kilometers snelweg, varkens, auto’s, honden, inwoners, zijn het er ineens niet zo veel. 

Nu hebben roeken bepaalde gewoontes. Ze broeden in kolonies en ze zijn conservatief. Dat zijn ze niet zomaar. Het is een overlevingsstrategie. Door in kolonies te broeden kunnen ze beter de broedplaatsen beschermen (er is altijd wel iemand “thuis”) en kunnen ze veilig gezamenlijk voedsel zoeken (er is altijd wel iemand die oplet). Ze gebruiken ook elkaars opgedane ervaring om de op dat moment rijkste voedselgebieden te bezoeken. Jaarlijks broeden op dezelfde locaties heeft een groot voordeel; gebiedskennis. Wanneer een roek echt volwassen is geworden kunnen ze met gemak tien jaar oud worden. In deze periode hebben ze veel ervaring opgedaan, ervaring welke nodig is om jongen groot te brengen. Ze hebben geleerd waar ze kunnen broeden, wanneer ze waar voedsel kunnen vinden en waar gevaar dreigt. 

Voortplanting bij dieren is een heel sterke drift. Om genoeg jongen te kunnen grootbrengen kiest een roek geschikte broedplaatsen, gecombineerd met goede voedselgebieden. En laten deze gebieden nu net in ZW-Drenthe liggen. Verjagen heeft hier geen zin. De broeddrift stuurt de vogels terug naar deze beste broed- en voedselgebieden, desnoods met gevaar voor eigen leven. Wat we dan ook de laatste jaren zien is dat uit het buitengebied verjaagde roeken zich in de steden hebben gevestigd (Meppel, Hoogeveen, Steenwijk etc.). Het is voor het voedsel wel even wat verder vliegen dan wanneer ze in de polder broeden, maar het is een afweging tussen ongestoord broeden en wat verder vliegen of dichtbij de goede voedselgebieden broeden met de kans van je nest te worden geschoten. Het verjagen van roeken in ZW-Drenthe kan alleen effectief zijn als de populatie een grote slag wordt toegebracht, dus wanneer de landelijke populatie afneemt met vele tientallen procenten. Zelfs dan zullen de laatste Roeken nog in ZW-Drenthe willen broeden. Na het overmatige gebruik van landbouwgif in de jaren zestig waarbij de landelijke populatie in elkaar zakte, bleef de roek hier als broedvogel aanwezig, terwijl die wel verdween in de wat minder geschikte gebieden in West-Nederland. 
De Europese en landelijke politiek kiezen niet voor een daling van de populatie, noch voor het verjagen en wegpesten. De roek is van zichzelf en van iedereen en daarom in heel Nederland, het hele jaar, een beschermde vogel. Met slechts één Roek per 100 Nederlanders kan dat moeilijk een bezwaar zijn.