Gisse straatjongen onder de vogels verdient beter imago
door Rinus Antonisse
Hoe komt het toch dat kraaiachtigen bij veel mensen niet hoog staan
aangeschreven? Ze hebben ronduit een slecht imago en een laag aaibaarheidsgehalte.
Komt het door de (sombere) kleur? Of de krassende geluiden die ze voortbrengen?
Omdat ze als een bedreiging voor de zangvogels worden beschouwd en schade
aan gewassen veroorzaken? Misschien van alles wat. Feit is dat veel van
de vooroordelen niet juist zijn. Vogelbescherming Nederland vindt het hoog
tijd wat te doen aan de verkeerde beeldvorming. Kraaiachtigen zijn per
saldo meer een lust dan een last.
Ze zijn de intellectuele straatjongens onder de vogels, die thuishoren
in het Zeeuwse landschap, zegt Ralf Joosse, regioconsulent Delta/West-Brabant
van Vogelbescherming. Hij onderstreept dat kraaiachtigen veelzijdiger en
nuttiger zijn dan algemeen wordt gedacht. Ze eten niet vooral vogels en
eieren. Het zijn geen specialisten, maar ze pakken datgene wat makkelijk
voorhanden is. Ras-opportunisten dus. Hun gedrag is ook beïnvloed
door de activiteiten van de mens, die meedogenloos jaagde, de leefomgeving
beperkte en kwistig met insecticiden strooide.
Eén soort heeft het daardoor in Zeeland voor gezien gehouden,
vertelt Joosse. Het gaat om de roek. De vogel laat zich in de provincie
hooguit nog als dwaalgast zien, met name in de winter. De dichtstbijzijnde
kolonie bevindt zich in West-Brabant. ,,Het dier is gewoon weggetreiterd``,
stelt Joosse onomwonden. Hij betreurt dat, want de roek hoort als vanouds
net zozeer in Zeeland als de andere kraaiachtigen die wél gebleven
zijn. Het gaat dan om vier soorten: de ekster (2.200 tot 2.500 broedparen),
de vlaamse gaai (300 tot 400 broedparen), de kauw (1.000 tot 1.500 broedparen)
en de zwarte kraai (900 tot 1.300 broedparen).
Geen echt grote aantallen, terwijl de dieren toch overal in het landelijk
gebied aanwezig lijken te zijn. Dat komt vooral omdat de vogels zich niet
erg verschuilen voor de mensen. Het bekendst is wel de zwarte kraai (zo`n
45 centimeter lang en pikzwart). Een echte standvogel, waarvan een paartje
een territorium van 10 tot 40 hectare in beslag neemt. In de winter komt
familie uit het noorden en oosten op bezoek (de bonte kraai, die zwart
met grijs is). Minder bekend is de kleinere kauw (zwart met grijs achterhoofd),
een strikt monogame holenbroeder, die vroeger wel als huisdier werd gehouden.
Steeds meer bekendheid geniet de ekster, met zijn zwart-blauw-witte
verenkleed en lange staart. Hij rukt langzaam op vanuit het buitengebied
naar de bewoonde omgeving en hipt vaak langs wegen op zoek naar voedsel.
Die gedragsverschuiving geeft de indruk dat de soort sterk toeneemt, maar
dat is volgens Ralf Joosse niet het geval. De aantallen blijven vrij constant.
Minder in het oog lopend is de vlaamse gaai (tegenwoordig kortweg gaai
genoemd), de kleurrijkste onder de kraaiachtigen: bruinroze, met gestreepte
kruin, zwarte snor en witte kin, blauw en wit op de bovenvleugel en zwarte
staart. Het is een eikelliefhebber en zodoende een uitstekende bosverjonger.
Ze kunnen opmerkelijke geluiden maken.
Bijvoedsel
Kraaiachtigen kunnen vrij oud worden: roek 20 jaar, gaai 18 jaar, ekster
en zwarte kraai 15 jaar en kauw 15 jaar. Joose legt uit dat ekster en zwarte
kraai vooral aas en (bodem)insecten eten, de kauw en de roek alleen insecten
en de gaai bessen en zaden. Ze eten wel eens andere vogels en eieren, maar
vooral als bijvoedsel. Ze roeien geen andere vogelsoorten uit, maar eten
juist veel schadelijke insecten. De vogels zijn nuttig bij het opruimen
van dode dieren (vooral langs wegen is dat te zien). ,,Er zijn veel onnodige
misverstanden over de kraaiachtigen``, constateert de vogelconsulent.
Een verhaal apart is dat van de roek (ruim 30 centimeter, gedrongen
figuur, donker met grijs achterhoofd). Ooit net zo Zeeuws als zijn familieleden.
Er werd fel jacht op gemaakt en nadat in 1977 de jacht op het dier gesloten
werd verklaard, veranderde dat in wegjagen. Joosse geeft aan dat er begin
vorige eeuw nog enkele honderden paren in Zeeland huisden. Kolonies waren
er op het landgoed Ter Hooge bij Middelburg en in de buurt van Zierikzee.
Nu is de roek verdwenen. ,,Hij is bestreden op geheel onjuiste argumenten.
Er was vermeende schade, hooguit wat lichte landbouwschade. Het bestrijden
moet vooral een psychische oorzaak hebben``, betoogt Joosse.
Heroveren
Hij gelooft dat de roek nog wel terugkeert naar Zeeland. ,,Alleen gaat
de opmars niet zo rap. De beesten zijn behoorlijk conservatief in het heroveren
van gebied waar zo ooit gezeten hebben. Dat wantrouwen wordt ook duidelijk
gevoed door de acties tegen de roek, met name pure verstoring. Bosjes waar
ze uit worden gejaagd, heggen en bosjes die als geschikte broedbiotoop
verdwijnen. Het bemoeilijkt de hervestiging van de soort.`` Ralf Joosse
zal de terugkeer toejuichen. ,,Ik vind het een verrijking van het systeem.
Het beest hoort hier gewoon thuis. Dat heeft hij in het verleden ook bewezen.``
In de buurt van Breda en Sprang-Capelle zitten enkele kolonies, die
het goed doen. Als die met rust gelaten en groter worden, is het mogelijk
dat afsplitsingen richting Zeeland trekken. Pluspunt is dat daar de bebossing
toeneemt en de roek heeft laanbeplantingen of bosschages met hoge bomen
nodig. Aan geforceerde herintroductie wil Joosse niet denken. ,,Daar ben
ik geen voorstander van. Van het beest zijn er in Nederland ongeveer 60.000
broedparen, er is geen aanleiding om de soort te herintroduceren. Hij moet
gewoon op eigen kracht terugkomen, al zal dat nog wel eens een stuitje
kunnen duren.'' |