Artikel uit Provinciale Zeeuwse Courant 04-04-2001 

Gisse straatjongen onder de vogels verdient beter imago

door Rinus Antonisse

Hoe komt het toch dat kraaiachtigen bij veel mensen niet hoog staan aangeschreven? Ze hebben ronduit een slecht imago en een laag aaibaarheidsgehalte. Komt het door de (sombere) kleur? Of de krassende geluiden die ze voortbrengen? Omdat ze als een bedreiging voor de zangvogels worden beschouwd en schade aan gewassen veroorzaken? Misschien van alles wat. Feit is dat veel van de vooroordelen niet juist zijn. Vogelbescherming Nederland vindt het hoog tijd wat te doen aan de verkeerde beeldvorming. Kraaiachtigen zijn per saldo meer een lust dan een last. 

Ze zijn de intellectuele straatjongens onder de vogels, die thuishoren in het Zeeuwse landschap, zegt Ralf Joosse, regioconsulent Delta/West-Brabant van Vogelbescherming. Hij onderstreept dat kraaiachtigen veelzijdiger en nuttiger zijn dan algemeen wordt gedacht. Ze eten niet vooral vogels en eieren. Het zijn geen specialisten, maar ze pakken datgene wat makkelijk voorhanden is. Ras-opportunisten dus. Hun gedrag is ook beïnvloed door de activiteiten van de mens, die meedogenloos jaagde, de leefomgeving beperkte en kwistig met insecticiden strooide. 
Eén soort heeft het daardoor in Zeeland voor gezien gehouden, vertelt Joosse. Het gaat om de roek. De vogel laat zich in de provincie hooguit nog als dwaalgast zien, met name in de winter. De dichtstbijzijnde kolonie bevindt zich in West-Brabant. ,,Het dier is gewoon weggetreiterd``, stelt Joosse onomwonden. Hij betreurt dat, want de roek hoort als vanouds net zozeer in Zeeland als de andere kraaiachtigen die wél gebleven zijn. Het gaat dan om vier soorten: de ekster (2.200 tot 2.500 broedparen), de vlaamse gaai (300 tot 400 broedparen), de kauw (1.000 tot 1.500 broedparen) en de zwarte kraai (900 tot 1.300 broedparen). 
Geen echt grote aantallen, terwijl de dieren toch overal in het landelijk gebied aanwezig lijken te zijn. Dat komt vooral omdat de vogels zich niet erg verschuilen voor de mensen. Het bekendst is wel de zwarte kraai (zo`n 45 centimeter lang en pikzwart). Een echte standvogel, waarvan een paartje een territorium van 10 tot 40 hectare in beslag neemt. In de winter komt familie uit het noorden en oosten op bezoek (de bonte kraai, die zwart met grijs is). Minder bekend is de kleinere kauw (zwart met grijs achterhoofd), een strikt monogame holenbroeder, die vroeger wel als huisdier werd gehouden. 
Steeds meer bekendheid geniet de ekster, met zijn zwart-blauw-witte verenkleed en lange staart. Hij rukt langzaam op vanuit het buitengebied naar de bewoonde omgeving en hipt vaak langs wegen op zoek naar voedsel. Die gedragsverschuiving geeft de indruk dat de soort sterk toeneemt, maar dat is volgens Ralf Joosse niet het geval. De aantallen blijven vrij constant. Minder in het oog lopend is de vlaamse gaai (tegenwoordig kortweg gaai genoemd), de kleurrijkste onder de kraaiachtigen: bruinroze, met gestreepte kruin, zwarte snor en witte kin, blauw en wit op de bovenvleugel en zwarte staart. Het is een eikelliefhebber en zodoende een uitstekende bosverjonger. Ze kunnen opmerkelijke geluiden maken. 

Bijvoedsel 
Kraaiachtigen kunnen vrij oud worden: roek 20 jaar, gaai 18 jaar, ekster en zwarte kraai 15 jaar en kauw 15 jaar. Joose legt uit dat ekster en zwarte kraai vooral aas en (bodem)insecten eten, de kauw en de roek alleen insecten en de gaai bessen en zaden. Ze eten wel eens andere vogels en eieren, maar vooral als bijvoedsel. Ze roeien geen andere vogelsoorten uit, maar eten juist veel schadelijke insecten. De vogels zijn nuttig bij het opruimen van dode dieren (vooral langs wegen is dat te zien). ,,Er zijn veel onnodige misverstanden over de kraaiachtigen``, constateert de vogelconsulent. 
Een verhaal apart is dat van de roek (ruim 30 centimeter, gedrongen figuur, donker met grijs achterhoofd). Ooit net zo Zeeuws als zijn familieleden. Er werd fel jacht op gemaakt en nadat in 1977 de jacht op het dier gesloten werd verklaard, veranderde dat in wegjagen. Joosse geeft aan dat er begin vorige eeuw nog enkele honderden paren in Zeeland huisden. Kolonies waren er op het landgoed Ter Hooge bij Middelburg en in de buurt van Zierikzee. Nu is de roek verdwenen. ,,Hij is bestreden op geheel onjuiste argumenten. Er was vermeende schade, hooguit wat lichte landbouwschade. Het bestrijden moet vooral een psychische oorzaak hebben``, betoogt Joosse. 

Heroveren 
Hij gelooft dat de roek nog wel terugkeert naar Zeeland. ,,Alleen gaat de opmars niet zo rap. De beesten zijn behoorlijk conservatief in het heroveren van gebied waar zo ooit gezeten hebben. Dat wantrouwen wordt ook duidelijk gevoed door de acties tegen de roek, met name pure verstoring. Bosjes waar ze uit worden gejaagd, heggen en bosjes die als geschikte broedbiotoop verdwijnen. Het bemoeilijkt de hervestiging van de soort.`` Ralf Joosse zal de terugkeer toejuichen. ,,Ik vind het een verrijking van het systeem. Het beest hoort hier gewoon thuis. Dat heeft hij in het verleden ook bewezen.`` 
In de buurt van Breda en Sprang-Capelle zitten enkele kolonies, die het goed doen. Als die met rust gelaten en groter worden, is het mogelijk dat afsplitsingen richting Zeeland trekken. Pluspunt is dat daar de bebossing toeneemt en de roek heeft laanbeplantingen of bosschages met hoge bomen nodig. Aan geforceerde herintroductie wil Joosse niet denken. ,,Daar ben ik geen voorstander van. Van het beest zijn er in Nederland ongeveer 60.000 broedparen, er is geen aanleiding om de soort te herintroduceren. Hij moet gewoon op eigen kracht terugkomen, al zal dat nog wel eens een stuitje kunnen duren.''