De ontwikkeling van de roekenpopulatie in Noordoost-Overijssel

Vogels in Overijssel 2002 pag 19-25

Egbert Pullen
Illustratie: Marjan Schutte

Inleiding

AI sinds jaar en dag oefent de Roek op mij een grote aantrekkingskracht uit. Is het de intelligentie van de soort geweest, z'n sociale gedrag, het samenzijn als een grote familie in een kolonie of misschien toch het feit dat ik tijdens m'n jeugd jarenlang als het ware aan de 'voordeur' van een grote roekenkolonie woonde, dat ik zeer in de Roek en al zijn aardig- en eigenaardigheden geïinteresseerd raakte? Ik denk zelf dat het een combinatie van factoren is geweest die maakten dat ik de Roek met andere ogen ben gaan zien. In dat kader groeide toentertijd de behoefte om meer over de soort te weten te komen. Voor wat betreft het voortplantingsgedrag en de rangorde binnen een kolonie was dat, gezien het feit dat er tijdens de broedperiode vrijwel dagelijks kon worden geobserveerd, niet bepaald een groot obstakel. Of de Roek trekgedrag vertoonde of dat tijdens de winterperiode gewoon in Nederland bleef, was op dat moment voor mij nog weinig relevant. Veel meer ging mijn interesse uit naar de gedragingen binnen de roekenkolonie en de rol die de individuen daarin vertolkten. Ik herinner mij uit die periode nog de talloze keren dat ik mijn ouders tot wanhoop dreef door met allerlei levende have aan te komen zelten. Waren het geen jonge muizen uit het stro van de aardappelkuil dan was het wel een verdwaalde jonge egel die zonodig hulp behoefde. Dat er met enige regelmaat ook jonge vogels, waaronder nogal eens jonge Roeken, gastvrij onderdak vonden zal in deze context dan ook wel geen verwondering wekken. Overigens heeft het werken met deze jonge Roeken mij veel inzicht verschaft in de gedragingen van de soort.

Onderzoeksgebied

Het onderzoeksgebied omvat het totale grondgebied van de twee vroegere gemeenten Gramsbergen en Hardenberg en een klein deel van de voormalige gemeente Avereest. Vanaf l januari 2001 zijn in het kader van de gemeentelijke herindeling eerdergenoemde gemeenten opgegaan in de nieuwe gemeente Hardenberg. Hiermee beslaat het onderzoeksgebied een totale oppervlakte van ruim 24.000 hectare. Daar hierin echter ook de veenkoloniale gebieden gelegen zijn, beperkt het eigenlijke onderzoeksgebied zieh slechts tot de hogere zandgronden en het stedelijk gebied. De Overijsselse Vecht loopt hierbij als het ware als een 'rode draad' door het onderzoeksgebied.

De ecologie van de Roek

De Roek behoort tot de familie van de kraaiachtigen en is daarmee nauw verwant aan de Zwarte- en Bonte Kraai, de Raaf en de Kauw. De naam Roek is afgeleid van het geluid dat de soort produceert. Overigens kan de wetenschappelijke naam worden vertaald in 'veldvruchten verzamelende kraai'. De kleur van het verenpak is zwart met een overgoten purperen glans. De overigens vrij slanke vogel lijkt door de afstaande broekveren, die voor een deel de poten bedekken, wat meer body te bezitten dan in de praktijk blijkt. Het geheel wordt gecompleteerd door een wat lang ogende nek en kop met een donkergrijze puntige snavel die aan de basis kaal en lichtgrijs is. Het opgezette karakter van her kale gezicht wordt veroorzaakt door opgekropt voedsel. Jonge Roeken bezitten deze kale snavelbasis nog niet en vertonen in die periode dan ook meer gelijkenis met de zwarte kraai. De metamorfose van de geheel bevederde naar de kale snavelbasis vindt plaats tijdens het voorjaar volgend op het geboortejaar en is voltooid rond de maand mei. De Roeken mögen gerekend worden tot een van de meest sociale vogelsoorten die daarnaast ook nog redelijk intelligent zijn.
In dat kader is het niet verwonderlijk dat vrijwel alles in groepsverband wordt gedaan. Het broeden vindt plaats in een kolonie, die vaak jaarlijks door dezelfde vogels wordt gebruikt. De Roek is vrij monogaam. Het legsei bestaat uit vier tot zes eieren dat gemiddeld na achttien dagen uitkomt. De nestfase duurt dertig dagen. Het voedselspectrum van de Roek is zeer veelzijdig. Naast diverse insecten staan ondermeer larven als Emelt (Langpootmug), Engerling (Meikever), Ritnaald (Kniptor), zaden en bessen op het menu. Kortom, de Roek is een echte alleseter die een gemiddelde leeftijd bereikt van gemiddeld drie tot vier jaar.

Werkwijze

Al sinds mensenheugenis maakt de Roek deel uit van de avifauna van Nederland. De pleistocene zandgronden en fluviatiele kleigronden in het noorden, oosten en midden van Nederland behoren tot de favoriete broedbiotopen. Hierin spelen cultuurgronden en kleinere bossen, parken en lijnvormige beplanting een belangrijke rol. De steeds voortgaande dynamiek in het cultuurlandschap maakt het voor de Roek aantrekkelijk er zich te vestigen, omdat de soort hiermee verzekerd is van voldoende voedselaanbod en daarmee de instandhouding van de soort. De intensieve landbouw en veeteelt gedurende de laatste twee decennia heeft in dat kader waarschijnlijk ook een grote rol gespeeld. In Noordoost-Overijssel werd in 1990 door de vogelwerkgroep begonnen met een jaarlijkse telling van de kolonies, waarbij tevens, zij het selectief, werd gekeken naar de opbouw van de kolonie, de aan- of afwezigheid van een eventuele rangorde binnen de kolonie en de locatie- en boomkeuze. De tellingen werden jaarlijks zoveel mogelijk in dezelfde periode uitgevoerd, wat in de praktijk betekende dat er tussen 20 april en 5 mei werd geteld. De meeste nesten zijn dan reeds bezet en het bladerdak is nog niet geheel gesloten, waardoor observatie nog goed mogelijk is. Een tweede telling van enkele kleinere kolonies werd uitgevoerd tussen 10 en 17 mei met als doel de eerste telling op betrouwbaarheid te toetsen. De verschillen die daarbij werden gemeten ten opzichte van de laatste week van april waren dermale minimaal dat dit aantal geen invloed zou hebben op de gegevens van de totale roekenpopulatie in Noordoost-Overijssel.
Ten aanzien van de ontwikkeling van de roekenpopulatie heb ik mij beperkingen opgelegd met betrekking tot het te volgen tijdpad. Van de periode voor 1990 zijn er geen of slechts zeer summiere gegevens bij de Vogelwerkgroep Noordoost-Overijssel beschikbaar, die echter te weinig zeggen om er nader op in te gaan. In dit kader kan beter teruggegrepen worden naar enkele feiten die de Roek aan de rand van de afgrond bracht. Algemeen is bekend dat de Roek tot 1943 een beschermde status genoot. Men was gecharmeerd van deze vogelsoort en beschouwde het tevens als een nuttige vogel. Deze beschermde status werd echter in 1944 beeindigd, waarna in de daarop volgende jaren de populatie drastisch afnam. Zeer waarschijnlijk ligt hieraan de opkomst en het gebruik van kwikhoudende zaadontsmettingsmiddelen en bejaging ten grondslag. De Jachtwet van 1954, waarin de Roek werd ingedeeld bij het schadelijk wild, zorgde ervoor dat er rond 1977 nog slechts een frac-tie van de gehele roekenpopulatie was overgebleven. Het sluiten van de jacht in 1977 op de Roeken zorgde ervoor dat de aantallen heel langzaam weer toenamen.

Resultaten

Om enig inzicht te krijgen in de verspreiding van de diverse kolonies in Noordoost-Overijssel verwijs ik naar figuur l, waarin ten aanzien van de locatiekeuze twee opvallende items te zien zijn. Allereerst zijn verreweg de meeste kolonies gesitueerd rond de hogere esgronden gelegen längs de rivier de Vecht. Het cluster in de 'nek' van het denkbeeidige hoofd is een uitzwerming van de grote kolonie in het Colenbranderbos nabij de dorpen Lutten en Slagharen. Niet geheel toevallig liggen ook deze gebieden hoger dan de oude veenkoloniale gebieden, die geen kolonies herbergen. In grote lijnen kan worden gesteld dat alle kleinere kolonies zijn gevestigd rond drie grote hoofdkolonies die als grote clusters in het kaartje terug zijn te vinden. Voor de goede orde dient nog te worden opgemerkt dat er voor de werkgroep pas van een kolonie sprake is indien er zeven of meer nesten bij elkaar gevestigd zijn. Een lager aantal werd gekoppeld aan de dichtstbijzijnde kolonie of de dicht bij elkaar gelegen groepjes binnen hetzelfde kilometerhok werden geclusterd tot een kolonie. Meerdere kolonies binnen eenzelfde kilometerhok worden in het verspreidingskaartje als een stip weergegeven.

Figuur 1. Broedkolonies van de Roek in NO-Overijssel in de periode 1990-2000

Kolonieopbouw

De opbouw van een roekenkolonie kan in de meeste gevallen omschreven worden als een driedelig geheel. De kern van de kolonie bevat vrijwel uitsluitend nesten waarin gebroed wordt. De ring om de kern bevat naast broednesten ook een klein aantal slaap- en speelnesten. De buitenste ring bevat voornamelijk slaap- en speelnesten met daarin een enkel laat bijgebouwd broednest. Aanwijzingen voor en onderbouwing van deze stelling zijn gelegen in het feit dat de slaap- en speelnesten sterk in omvang en constructie afwijken van de nesten in de kern van de kolonie. Middels klim- en spiegelcontrole tijdens de eifase bleek deze veronderstelling te kloppen, daar vrijwel alle nesten in de kern eieren bevatten. Een derde argument is de constatering dat het in de kern van een kolonie tijdens de eifase veel rüstiger is dan in de twee buitenste ringen van de kolonie, waar veel meer bedrijvigheid van speiende en aan- en afvliegende vogels werd gesignaleerd. Deze laatste veronderstelling kan echter ook zuiver op toeval berusten, daar het best moeilijk is in een overvolle kolonie de activiteit en verplaatsing op juiste waarde te schatten.

Rangorde

Er zijn geen concrete aanwijzingen gevonden die dulden op een vorm van rangorde binnen een kolonie. In ieder geval niet zoals dat bij sommige andere vogelsoorten wel voorkomt. Wel wordt er nestmateriaal van elkaar 'geleend', doch er wordt echter ook nestmateriaal aan andere Roeken afgegeven. Veeleer lijkt het erop of het gehele gebeuren binnen de kolonie gericht is op zorg, gezelligheid en speelsheid wat tot uiting komt in bewaken van elkaars jongen, de haast ononderbroken onderlinge communicatie, het gezamenlijk verzamelen van voedsel en het formatievliegen dat met verve wordt uitgevoerd. Voor wat de locatiekeuze betreft kan worden gesteld dat de Roek een voorkeur heeft voor bossen, bosjes en parken in het agrarisch landschap. Met name daar waar door werkzaamheden de dynamiek hoog is zal de Roek zich snel en met velen vestigen.


Figuur 2. Totaal aantal broedparen van de Roek in NO-Overijssel in de periode 1990-2000

De grootte van de roekenpopulatie in Noordoost-Overijssel (figuur 2) bedroeg in 1990 ruim 2500 broedparen, verdeeld over 9 kolonies. Deze kolonies bestünden uit twee hoofd-kolonies van meer dan 400 broedparen en zeven kleinere. Tot en met 1992 bleef het aantal vrij stabiel, waarna er vervolgens in 1993 een forse stijging plaatsvond van bijna 500 paren. De uitbreiding van het aantal kolonies hield hiermee echter geen gelijke tred, maar nam slechts toe met vijf stuks. De stijging zet door tot 1996 toen maar liefst 3583 broedparen worden geteld. Vanaf dat jaar vindt er een stabilisatie in het aantal broedparen plaats, waarbij echter het aantal kolonies sterk steeg. In 1995 bedroeg dit aantal dertig en in 1999 waren dit er vijftig. Deze forse toename van het aantal kolonies werd voor een deel veroorzaakt door verstoring in het stedelijk gebied tijdens de nestbouwfase. Dit had tot gevolg dat er vanuit de bestreden kolonies een fragmentatie optrad, waardoor vrijwel in elke bomen-groep in de stad nesten van Roeken versehenen. Hiermee was dus het tegendeel bereikt van wat men voor ogen had en bleek dus weer dat het 'middel erger kan zijn dan de kwaal'.
Overigens zal een stabiele kolonie, waarbij het aantal paren nauwelijks wijzigingen onder gaat, een utopie blijken te zijn. Ook een kolonie waarop geen menselijke ingrepen worden toegepast, kan soms grote schommelingen laten zien. Als voorbeeld dient hier figuur 3, waarin de aantalsontwikkeling wordt weergegeven van drie willekeurige locaties. De grootste jaarlijkse verschillen bedragen respectievelijk 50 op locatie 6, 43 op locatie 9 en 108 op locatie 21. Of een grote locatie veel minder onderhevig is aan toe- of afname is nog maar zeer de vraag. Wel zal een grote kolonie veel minder snel verdwijnen. Een goed voorbeeld is in dit kader de locatie Holthone, die daalde van 1700 broedparen in 1995 naar 1239 in 2000. Een toename van het aantal locaties hoeft dus niet automatisch te leiden tot een toename van het aantal broedparen.


Figuur 3. Aantallen broedparen in 3 verschillende roekenkolonies in NO-Overijssel in de periode 1995-2000

Het slaapgedrag buiten de broedperiode

Tijdens de broedperiode slapen alle Roeken in hun eigen kolonie. Zo gauw de jongen zelfstandig zijn, begint de kolonie heel geleidelijk aan leeg te lopen. Grofweg kan worden gesteld dat een kolonie tussen l en 15 juli niet functioneel meer is en de Roeken zoeken in veel gevallen eiders slaapplaatsen. Veelal zijn dit hoge bomen die in een houtwal staan, solitaire bomen in een woonwijk, portalen van bovenleidingen längs spoorbanen of soms hoogspanningsdraden. Deze slaapplaatsen worden tot september door zowel de oude als deels door de jonge Roeken gebruikt. De grootste groep jongen trekt vervolgens weg naar Engeland, waarna er hier aanvulling volgt van Roeken uit Noord-Europa. Medio oktober begonnen de Roeken de subslaapplaatsen te verlaten (figuur 4) om met soortgenoten, Kauwen en Spreeuwen een centrale slaapplaats te vormen.

Figuur 4. Overzicht van de centrale slaapplaats (linksboven) en subslaapplaatsen van Roeken in NO-Overijssel.

Dit verschijnsel boeide mij dermate, dat ik in de winter van 1997/1998 besloot deze slaaptrek nader te onderzoeken. De centrale slaapplaats betrof in dit geval het Colenbranderbos nabij Dedemsvaart. Vanaf half november werd eens per week, van een uur voor tot anderhalf uur na zonsondergang, de aantallen aanvliegende vogels geteld, de gekozen vliegrichting en het tijdstip van aankomst vastgesteld. Daar deze gezamenlijke slaapplaats ook werd gebruikt door Kauw en Spreeuw, is getracht deze zoveel mogelijk apart te tellen. In week 46 werden nog net geen 1000 Roeken geteld. Dat veranderde echter snel. Wekelijks nam het aantal met gemiddeld 1000 Roeken toe, met als uitschieter week 50 waarin het aantal met bijna 2000 toenam. In januari bevolkten 7900 exemplaren de centrale slaapplaats. Na een week van stabiliteit nam het aantal in snel tempo af en was in week 6 op het niveau van het aantal exemplaren dat de broedkolonie Colenbranderbos vormt.
Figuur 5 geeft een goed beeld van de op- en afbouw van de centrale slaapplaats, waarbij opvalt dat zowel de begin- als eindtelling in aantal dicht bijeen liggen. Dat zou kunnen betekenen dat de geslachtsrijpe Roeken die het Colenbranderbos als broedlocatie hebben, tijdens de winter niet uit deze centrale slaapplaats verdwijnen.
 


Figuur 5. Aantallen slapende Roeken in het Colenbrandersbos in het seizoen 1997-1998.

Er werd vastgesteld dat het overgrote deel vanuit de foerageerlocaties Hardenberg, Brucht, Diffelen en Mariënberg invloog. De vroeg aankomende vogels sloegen in de directe omgeving van de slaapplaats nog aan het foerageren, terwijl de later binnenkomende groepen rechtstreeks de slaapplaats opzochten. De groepsgrootte van de invliegende Roeken varieerde van 30 tot 400 exemplaren. Ook is er steekproefsgewijs gekeken naar de plaatsen waar de groepen foerageerden en wat ruwweg de afstand was van de foerageerplaats tot de centrale slaapplaats. De kortste afstand welke werd gemeten bedroeg 500 meter en de verste afstand bedroeg 13 kilometer.

Discussie

Hoewel de Roek het het laatste decennium uitstekend doet, wil dat niet zeggen dat de beschermde status afgeschaft kan worden. Maar al te vaak zien we tijdens het broedseizoen verstoringen van nesten, bejaging van adulte vogels en, zij het vaak niet eens opzettelijk, vergiftiging door insecticiden of pesticiden. Vooral jongen in de nestfase zijn hier uitermate gevoelig voor. In 1998 kwamen hierdoor in een kolonie van bijna 180 nesten ruim 90% van de nog maar enkele dagen oude nestjongen om. Stadsvernieuwing en grootschalige bouwprojecten bieden steeds vaker minder ruimte aan het bestaande bomenbestand en werkt daarmee fragmentatie van de bestaande roekenkolonies in steden en woonwijken in de hand. Dit kan tot gevolg hebben dat de overlast als steeds groter wordt ervaren.
De Roek, vaak verguisd, niet moeders mooiste en daarnaast nogal luidruchtig, heeft echter zoveel positieve eigenschappen dat het niet terecht zou zijn deze vogelsoort als 'lastig' te bestempelen. Last is overigens een vrij ongrijpbaar begrip. Wat door de een als prettig wordt ervaren is juist voor een ander niet te pruimen. Ook hier geldt: "Zoveel mensen, zoveel zinnen".

Egbert Pullen