Samen in de top: enkele roekenkolonies Corvus frugilegus onder de loep

Peter Venema
Uit: Drentse Vogels Nummer 8 (1995): 97-100

In 11-13 roekenkolonies in Noord-Drenthe werden in 1992-95 in totaal 6128 nesten geteld. De meeste Roeken nestelden dicht opeen, met meer dan de helft van de paren broedend in dichtheden van > 5 nesten/boom. Er werden 13 boomoorten als broedplaats uitgekozen, maar bijna 85% van de paren nestelde in zomereik en beuk. De koloniegrootte varieerde van 1-421 nesten, gemiddeld 122 (mediane waarden 82-109).

In 1992-95 zijn bij het tellen van een aantal roekenkolonies in Noord-Drenthe en aangrenzend Groningen aantekeningen gemaakt van de nestboomkeuze en het aantal nesten per boom. In Drenthe was hierover geen gedetailleerde informatie bekend (van Dijk & van Os 1982). Dit artikel geeft een overzicht van de resultaten en vormt hopelijk een aansporing voor vogelaars om ook elders in de provincie de roekenkolonies nader te bekijken.

Methode

De gegevens zijn afkomstig uit de volgende kolonies: Midwolde, Nienoord (Leek), Stadspark en Veenweg/A. Jacobstraat (Groningen), Waalborg (Roderwolde, Roden), De Marsch/De Braak, Vosbergen/Hooghullen c.o. (Eelde), Noordlaren (Haren), De Bloemert, Overbosch, Laarwoud (Zuidiaren), Yde, Bosch & Vaart, Rhee (Vries). Als een kolonie werd een groep nesten beschouwd die meer dan 100 meter is verwijderd van een volgende groep. In diverse kolonies zijn sub-kolonies onderscheiden en apart geteld om een zo gedetailleerd mogelijk beeld te verkrijgen. De tellingen vonden plaats tussen 13 april en 6 mei.
De werkwijze is buitengewoon eenvoudig: per kolonie werd in een tabelvorm het aantal nesten per boom geturfd waarbij een uitsplitsing naar boomsoort was gemaakt. Met zo'n tabelletje in het notitieboekje werd de hele kolonie te voet doorkruist en al turvend geteld. Op deze wijze werd a) de kolonie geteld, b) het aantal nestbomen per kolonie geteld, c) het aantal nesten per boomsoort geteld, en d) het aantal nesten per boom vastgelegd.

Resultaten

Er zijn in 1992-95 jaarlijks 11 tot 13 kolonies in het gebied onderzocht (Tabel 1). Samen leverde dit 6128 nesten op, verdeeld over 2040 bomen. Gemiddeld over de vier jaar bevonden zich 2.9 nesten per boom waarbij de spreiding varieerde van 1 tot 22 nesten. Van de nesten blijkt 13.8% alleen in een boom te zitten, 12.7% met z'n tweeën. Meer dan de helft van alle Roeken nestelt in bomen met vijf of meer nesten (figuur 1).
Er zijn in het gebied 13 verschillende nestboomsoorten genoteerd, waarvan zomereik (57.7%) en beuk (26.7%) samen goed zijn voor 84.4% van alle roekenesten. Linde (5.2%), Amerikaanse eik (5.2%), esdoorn (1.6%) en es (2.4%) boden behuizing aan 14.4% van de nesten en de overige 1.2% bevond zich in els, paardekastanje, berk, wilg, ratelpopuller, zoete kers en lariks. Het gemiddelde aantal nesten per boom bedroeg 3.1 in zomereik (n=3525 nesten) en 3.0 (n=1633) in beuk. Bij de andere boomsoorten varieerde dit gemiddelde aantal van 1.0 tot 4.3 maar is zowel het aantal nesten als aantal bomen te klein om er veel absolute waarde aan te hechten.
De omvang van de kolonies bedroeg één tot 421 nesten, gemiddeld 122. Door een paar grote kolonies ligt de gemiddelde kolonieomvang telkens boven de mediane grootte (Tabel 1). Ingedeeld naar omvang omvatte 12% van de kolonies 1-10 nesten, en voorts 11-25 nesten (18%), 26-100 nesten (22%), 101-250 nesten (32%) en 251-421 nesten (16%).

Figuur 1. Aantal roekenesten per boom in Noord-Drenthe in 1992-95. Number of nests of Rooks per tree in northem Drenthe in 1992-95.
 
 
 

Discussie

De onderzochte kolonies lijken naar Drentse begrippen aan de kleine kant. In 1985 bedroeg de kolonie-omvang in de hele provincie gemiddeld 140 nesten (Directie NMF 1989) en in 1984 in ZO-Drenthe 184 nesten (Aerts & Spaans 1987). De grote kolonies van Echten, De Klencke en Gees (>500 nesten) hebben echter veel invloed op het Drentse gemiddelde. Van Os (1995) geeft voor de jaren 1992-94 een jaarlijks gemiddelde van respectievelijk 76, 77 en 76 nesten per kolonie (voor 113, 135 en 129 kolonies).
Opmerkelijk is in dit verband dat de gemiddelde koloniegrootte in 1990 en 1991 111 nesten/kolonie bedroeg (resp. 62 en 65 kolonies). De 'omslag' markeert hier precies de overgang van tellingen door het Ministerie van Landbouw naar de Provincie Drenthe. Het maakt dus veel uit wie de tellingen verricht en hoe kolonies worden gedefinieerd.
Het gemiddelde aantal nesten is bovendien niet zo geschikt om kolonies te vergelijken. Grote kolonies trekken het gemiddelde sterk omhoog. De mediane omvang, zoals berekend voor de Noorddrentse kolonies geeft een beter maat.
Vergeleken met kolonies in de omgeving van Arnhem (Lensink 1990) lijken de Noorddrentse een stuk groter: zo was in 1980-89 meer dan 61% van de kolonies nabij Arnhem kleiner dan 26 nesten, tegen 30% in Noord-Drenthe (in 1992-95). Het probleem van de vergelijking zijn de verschillende jaren waarop de gegevens betrekking hebben. Er kan inmiddels bij Arnhem een andere verhouding bestaan.
Meer dan de helft van de Roeken nestelt in bomen met vijf of meer nesten en ruim 86% met tenminste twee nesten in een boom. Samen in de top bevalt kennelijk goed. Het wekt daarom verbazing dat er zoveel bomen zijn met slechts één nest. Is er een gebrek aan nestbomen met ruimte voor meerdere nesten? Of is het maar hoe je het bekijkt? Het kan namelijk best zo zijn dat Roeken niet zozeer naar de boom kijken dan wel naar de afstand tot het dichtstbijzijnde nest. En in een bos of bomenlaan waar de kruinen elkaar raken of zelfs door elkaar groeien kan een solitair nest toch pal naast het nest van de buren worden gebouwd, al is het dan ook in verschillende bomen. Het is daarom interessant om in de toekomst eens te kijken naar de nestafstanden.
De keuze van nestboomsoorten komt deels overeen met de aanduiding in Vogels van Drenthe (van Dijk & van Os 1982). Broeden in sparren en grove dennen is in Noord-Drenthe niet waargenomen en het nestelen in esdoorn, es, paardekastanje, wilg, ratelpopulier, zoete kers en lariks wordt in Vogels van Drenthe niet genoemd. Het belang van eiken als nestboom strookt geheel met de vermelding in Vogels van Drenthe. In de Groningse avifauna worden geen nestboomsoorten genoemd (Boekema et al. 1983).
Roeken blijken in Noord-Drenthe en aangrenzend Groningen een tamelijk breed spectrum van (vooral loof-) boomsoorten te kunnen benutten om in te nestelen, waarbij de zomereik het hoogst scoort. Uit de meeste delen van het land is maar weinig over de nestboomsoorten bekend. De Canadese populier wordt een favoriete nestboom genoemd voor Limburg (Ganzevles et al. 1985) en uit de omgeving van Arnhem zijn meer dan 22 boomsoorten bekend, vooral beuk, zomereik, es en plataan maar ook douglas, Japanse lariks, Europese lariks, fijnspar en Abies grandis (Lensink 1990). De Roek lijkt dus gewoon te kiezen uit boomsoorten die in de regio beschikbaar zijn, en die niet te ver afstaan van de foerageergebieden. Canadese populieren zijn in Noord-Drenthe schaars en ontbreken daarom als nestboom.

Summary: Some Rook Corvus frugilegus colonnes closer inspected

In 1992-95, 11-13 colonies of Rooks were inspected in northem Drenthe, totalling 6128 nests. A colony was defined as a group of nests at least 100 m away from other nests. Most Rooks nested in close proxiniity to one another, with >50% of the pairs in trees with >5 nests. The number of nests/tree was usually small (Fig.1), but 85% of the Rooks nested in trees with at least two nests. The median number of nests/colony varied only slightly between years (Table 1). Oak Quercus robur and beech Fagus sylvatica accounted for almost 85% of all nesting trees, but eleven other tree species were found to be occupied by Rooks. What tree species is used as nesting tree is mainly govemed by their local availability, relative to feeding sites.