Aantalsontwikkeling van de Roek in Limburg in de periode 1979-1994

Limburgse Vogels: 6 (1995) pag 1-10
Jacques Ummels



In dit artikel wordt ingegaan op de aantalsontwikkeling van de Roek Corvus frugilegus in Limburg in de periode 1979 tot en met 1994. Tevens wordt een overzicht gegeven van de keuze van nestboomsoorten. Ook de belangrijkste bedreigingen worden vermeld. Deze zijn in een vijftal categorieën onderverdeeld en daar waar mogelijk worden conclusies getrokken. De resultaten zijn vergeleken met de rest van Nederland, Belgisch Limburg en Nordrhein-Westfalen.

Landelijke ontwikkelingen

Nog geen eeuw geleden zag men de Roek in Nederland als een nuttige vogel. Met name voor de landbouw en de houtteelt werd hij van belang geacht. Als zodanig genoot de soort dan ook wettelijke bescherming onder de toenmalige wet van 1880. Deze status bleef behouden onder de Vogelwet van 1920 en aanvankelijk ook nog onder de Vogelwet 1936.
In 1943 kwam hier echter een einde aan. Men plaatste hem op de lijst van 'voorwaardelijk onbeschermde vogels' (art. 3 Vogelbesluit 1937). In 1955 bij het tot stand komen van de Jachtwet werd hij ingedeeld onder de rubriek 'schadelijk wild'. Het gevolg van deze indeling was dat de soort uit de Vogelwet 1936 verdween en het gehele jaar bejaagd en verstoord kon worden.
Vanaf die tijd is het aantal broedparen sterk teruggelopen. Doch niet alleen de jacht, maar ook het op grote schaal toepassen van landbouwvergif en zaadontsmettingsmiddelen droeg aan deze achteruitgang bij. In 1970 was het aantal broedparen in Nederland met ongeveer 80% afgenomen ten opzichte van 1944. In Zeeland werd in 1970 zelfs geen enkel broedpaar meer aangetroffen.
Naar aanleiding van deze landelijke achteruitgang heeft men halverwege de jaren zeventig de wettelijk status opnieuw bekeken en op 10 augustus 1977 is besloten om de Roek gelijk te stellen aan de Bonte kraai. Vanaf die tijd geniet de soort het gehele jaar weer wettelijke bescherming. Als gevolg daarvan, alsmede van het verbod tot gebruik van voor de Roek schadelijke bestrijdingsmiddelen, treedt er een langzaam herstel op.

Gedeelte van de roekenkolonie aan de sluis in Born (foto: J. Ummels).
 
Jaar Aantal
Broedparen
Nederland
Aantal
Broedparen
Limburg
Aantal
kolonies
Gemiddelde
koloniegrootte
Betrouwbaar-
heid telling
1924 30.863 5.600 47 119 groot
1936 39.350 7.075 43 165 groot
1944 47.467 4.269 42 102 matig
1950 49.750-55.500 ? - - ?
1954 37.750 3.265 73 45 groot
1959 25.000 ? - - ?
1970 10.564 659 23 29 groot
1971 niet bekend 460 23 20 matig

Tabel 1: Aantallen broedparen van de Roek in Nederland en Limburg.

Tellingen en telmethode

Periode tot en met 1971: vanaf begin jaren twintig werden er landelijk op last van de overheid Roeken geïnventariseerd. In gemeenten waar de soort als broedvogel voorkwam werden mensen belast met het tellen van het aantal nesten in de kolonies. Tabel 1 geeft een overzicht van de resultaten van de belangrijkste teljaren van 1924 tot met 1971 en de betrouwbaarheid van die cijfers.

Periode 1979 tot en met 1994: In Limburg zijn gedurende de telperiode 1979-1994 alle tellingen tussen 10 en 30 april uitgevoerd. Na deze tijd is het bijna onmogelijk om nog een nauwkeurige inventarisatie te maken. Vooral in jaren met een warm voorjaar lopen de bomen zover uit dat na deze tijd vele nesten niet meer kunnen worden gelokaliseerd. Vanaf begin maart wordt de hele provincie Limburg doorkruist om nieuwe kolonies op te sporen. Om de beste eindtellingsdatum vast te stellen wordt gebruik gemaakt van een vijftal grotere kolonies (zogenaamde indicatiekolonies) die elke week worden geteld (figuur 1). Als indicatiekolonies worden zo mogelijk elk jaar dezelfde kolonies genomen. Indien het aantal in deze vijf kolonies niet of nauwelijks meer uitbreidt worden op één dag alle kolonies in de hele provincie geteld. Deze eindtelling vindt zodoende plaats op een tijdstip dat de aantallen zijn gestabiliseerd.
Limburgse Roeken breken vóór en tijdens het broedseizoen alle oude nesten af. Dit in tegenstelling tot sommige andere provincies, waar vaak oude nesten worden gerestaureerd (eigen wm.). Het aantal nesten in de kolonie zal dan ook praktisch geheel overeenkomen met het aantal broedparen. Het percentage van de nesten dat wordt bezet door solitaire of nog niet geslachtsrijpe vogels is niet bekend.


Figuur 1: Cumulatieve opbouw van de indicatiekolonies in procenten van de aantallen van de eindtelling van 20 april 1985.

Resultaten van de tellingen 1979 tot en met 1994

Gedurende de onderzoeksperiode is de provincie Limburg elk jaar onderzocht op roekenkolonies met als doel na te gaan wat de invloed van de wettelijke statusverandering van 1977 zou zijn. Tevens was het gewenst een beeld te krijgen van het te verwachte herstel. De telling van 1979 was de moeilijkste, daar er vanaf 1970 nauwelijks of geen gegevens voorhanden waren. Als uitgangsgegevens is gebruik gemaakt van de inventarisatie in 1970 (Feijen, 1976).
Alle plaatsen die Feijen noemt zijn in 1979 minstens twee maal bezocht. Op sommige lokaties was de kolonie enkele honderden meters verplaatst. In vele gevallen echter konden geen broedvogels meer worden vastgesteld. De resultaten van de tellingen in deze periode zijn samengevat in tabel 2.
Op diverse lokaties zijn de nesten niet allemaal dicht bij elkaar gebouwd. Soms zijn kolonies versnipperd en ontstaan er kleine satellietnederzettingen. Als de afstand tussen deze groepjes nesten minder dan 250 meter bedraagt en als er duidelijke aanwijzingen zijn dat de groepjes onderling tot eenzelfde kolonie horen, zijn deze als één kolonie genoteerd. In de meeste gevallen zijn deze versnipperingen het gevolg van het kappen van de nestbomen. Figuur 2 geeft de verspreiding in het beginjaar 1979 en in het eindjaar 1994. Tenslotte is in bijlage 1 een totaaloverzicht opgenomen met hierin de kolonies en de nestbomen in de loop der jaren.
 
Teljaar
Aantal
broed-
paren
Aantal
kolonies
Gemidelde
kolonie-
grootte
Dichtheden
in paren
per km2
(totale
provincie)
1979 825 16 51,56 0,37
1980 924 18 51,33 0,42
1981 1.040 18 57,78 0,47
1982 1.084 16 67.75 0,49
1983 1.143 19 60,16 0,52
1984 1.185 21 56,43 0,54
1985 1.201 19 63,21 0,54
1986 1.293 23 56,22 0,59
1987 1.338 24 55,75 0,60
1988 1.341 25 53,64 0,61
1989 1.396 25 55,84 0,63
1990 1.641 28 58,61 0,74
1991 1.526 31 49,23 0,69
1992 1.780 29 61,38 0,81
1993 1.759 27 65,15 0,79
1994 2.103 35 60,09 0,95

Tabel 2: Aantalsontwikkeling van de Roek in Limburg in de periode 1979-1994. Het 'aantal broedparen' in kolom 2 is het resultaat van het gevonden aantal nesten op de eindtellingsdata.


Figuur 2: Verspreiding van de Roek in Limburg in 1979 en 1994. De Roek ontbrak in deze periode in het noordelijk deel van Limburg.

Bedreigingen

Menselijke invloed

De belangrijkste antropogene bedreigingen van de Roek in onze provincie kunnen in vier categorieën worden onderverdeeld.

Verstoringen van nesten in de kolonie tijdens de broedperiode: in 1985 werd de Vogelwacht Limburg door de staf van de Franciscaner gemeenschap van het klooster in Nijswiller gevraagd om een advies te geven om te voorkomen dat Roeken de bomen rond het klooster zouden gebruiken als nestbomen. De vogels die daar al sinds 1965 jaarlijks broeden veroorzaakten volgens de bewoners, volgelingen van H. Franciscus van Asisië (een van de grootste dierenvrienden die ooit heeft geleefd) veel geluid en overlast. Ook zouden de vogels schade aanrichten aan de eeuwenoude Platanen.
Samen met de (toenmalige) directie Faunabeheer van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer & Visserij heeft de Vogelwacht Limburg net voor aanvang van het broedseizoen geprobeerd de vogels te verhinderen de bomen te bezetten. Dit onder meer door het laten horen van angstkreten en het plaatsen van een zogenaamde Flash Harry (een draaimolentje met steeds wisselende zwarte en oranje kleur). Ondanks alle inspanningen lukte dit maar gedeeltelijk. In 1986 hebben de bewoners opnieuw de vogels verjaagd, nu door het maken van ketelmuziek en het produceren van luide knallen. Zeer waarschijnlijk zijn de vogels toen uitgeweken naar Simpelveld waar twee nieuwe lokaties (klooster en langs de autoweg) werden bezet (zie figuur 3).
De kolonie van Oud-Caberg te Maastricht is gevestigd op een steile helling van een crossbaan. Gedurende het broedseizoen van 1992 is net op deze helling onder de nestbomen een motor trial parcours uitgezet waarbij enkele nestbomen zijn gekapt. Het lawaai en de drukte dat met trainen en wedstrijden van deze sport gepaard ging heeft de broedvogels hier kennelijk gedwongen naar een andere, onbekende plaats te verhuizen.

Figuur 3. Waarschijnlijke opsplitsing van de kolonie van Nijswiller (Wittem) naar twee nieuwe nederzettingen te Simpelveld. Weergegeven is het jaarlijks aantal broedparen.

De broedpopulatie van de Roek in Limburg neemt gestaag toe (foto: K. Lemmens).Afschot: tijdens de teljaren hebben we nooit gezien of gehoord dat er in of onder de kolonies is geschoten. Wel vonden we onder de nestbomen van de kolonie in Koeweide te Grevenbicht in 1984 verschillende lege jachtpatroonhulzen. Buiten de kolonies troffen we wel op diverse plaatsen geschoten of gevangen dode Roeken aan die als afschrikvogels dienst deden op pas ingezaaide akkers en bij opslagplaatsen voor veevoeder.
In 1983 vernamen we van inwoners van Haelen dat er in deze gemeente enkele tientallen Roeken zouden zijn geschoten. We hebben toen direct contact opgenomen met de directie Faunabeheer en de Veldpolitie. Beide instanties hebben dit bericht niet kunnen bevestigen.
Na 1977 is de invloed van jacht op de Roek in onze provincie te verwaarlozen. Wel is de directie Faunabeheer een aantal malen verzocht vergunning te verlenen voor het bejagen van de soort, hetgeen tot nu toe steeds geweigerd is.
 

Vergiftiging: in diverse teljaren werden grotere aantallen Roeken het slachtoffer van al dan niet Opzettelijke vergiftigingen. In 1982 werden in Wittem in totaal meer dan 40 vogels het slachtoffer van het eten van met parathion vergiftigde tarwekorrels. Op enkele plaatsen lagen de dieren dood op het nest of hingen ze dood in de bomen.
Half maart 1989 werden in de onmiddellijke omgeving van de kolonie langs de Vloedgraaf in Susteren enkele tientallen dode vogels aangetroffen. Na onderzoek door het Centraal Diergeneeskundig Instituut (CDI) te Lelystad bleken deze vogels te zijn gestorven aan het eten van in parathion gedrenkte maiskorrel.
In 1991 trof de Rijkspolitie van Gulpen/Wittem een dertigtal dode dieren aan met verkrampte poten onder en in de nabijheid van de kolonie in Overgeul nabij Mechelen. Ook hier constateerde men als doodsoorzaak het eten van in parathion gedrenkte tarwekorrels. Zeer waarschijnlijk is hier het vergiftigde aas uitgelegd voor de bestrijding van veldmuizen.

Kolonie Jaar Toelichting
Holtum (voetbalveld) 1981 de vogels zijn uitgeweken naar een nabijgelegen populierenbosje en naar Born
Stein (missiehuis) 1981 vogels zijn uitgeweken naar Kotem (B)
Susteren (Lanterdijk) 1982 zeer waarschijnlijk uitgeweken naar Roosteren en naar Maaseik (B)
Wijlre (Brand-brouwerij) 1984  
Echt (Aasterberg) 1986 er zaten nog veel jonge vogels in de kolonie
Graetheide (dorp) 1987 na contact met de gemeente Born zijn de kapwerkzaamheden gestopt
Voerendaal (Reetsrbeek) 1987 er zaten nog veel takkelingen in de kolonie
Wijlre (Brand-brouwerij) 1989 na contact met de eigenaar zijn de kapwerkzaamheden gestopt
Simpelveld (autoweg) 1990 er zaten nog veel vogels in de kolonie
Wessem (kerkhof) 1990 na contact met B & W Wessem zijn de kapwerkzaamheden gestopt
Maastricht (Oud Caberg) 1992 de broedvogels zijn uitgeweken naar een 300 m verder gelegen populierenopstand en zijn daar opnieuw gaan bouwen
Wittem (klooster) 1993 er zaten nog vogels op het nest
Wittem (Cartils) 1993  
Geulle 1994 de vogels zijn uitgeweken naar Uikhoven (B)

Tabel 3: Kolonies van de Roek waar in de periode 1979-1994 nestbomen geheel of gedeeltelijk werden gekapt tijdens het broedseizoen.

Kappen van nestbomen tijdens de broedperiode: gedurende de hele inventarisatieperiode was het kappen van de nestbomen tijdens de broedperiode de belangrijkste bedreiging. In bijna alle teljaren zijn op een of andere broedlokatie verstoringen van deze aard geconstateerd.
Ook het snoeien en renoveren van Canadese populieren langs het Julianakanaal heeft in het begin van de jaren tachtig op diverse plaatsen voor verstoringen gezorgd tijdens het broedseizoen.
Een enkele keer is de broedzorg echter zo groot dat deze het overwint van de angst. In 1980 werd tijdens de renovatie van de populieren langs de Berghaven van Schipperskerk een nest met jongen verplaatst. Nadat dit in een andere boom weer was vastgemaakt kwamen na enige tijd de oudervogels weer normaal voeren.
Van en aantal kolonies werden de nestbomen geheel of gedeeltelijk gekapt tijdens de broedperiode (tabel 3). Soms zaten de vogels al enkele weken te broeden. In andere gevallen werd met de kapaktiviteiten begonnen op het moment dat de vogels bezig waren met de nestbouw.
Daar waar we op tijd werden geïnformeerd konden we de werkzaamheden stop laten zetten of acties ondernemen om deze zodanig te plannen dat dit geen verstoring gaf voor de broedvogels.
Vanwege het frequent voorkomen van deze bedreiging hebben we bij de directie Faunabeheer Limburg aangedrongen om alle eigenaren van percelen waar roekenkolonies zijn gevestigd te informeren omtrent de wettelijke status van de soort. In 1989 is gevolg gegeven aan dit verzoek en is aan alle eigenaren een brief gestuurd met inhoud van deze strekking.
Ook is aan het hoofd van de toenmalige directie Bos- en Landschapsbouw een aantal malen een topografisch overzicht gestuurd met de exacte lokaties van alle kolonies. Dit met het verzoek om bij het verlenen van kapvergunning rekening te houden met de Roek op deze lokaties.

Vergiftigingsslachtoffers onder de kolonie in Wittem in maart 1983 (foto: J. Ummels).

Natuurlijke invloed

De enige belangrijke natuurlijke factor die van invloed is op het broedsucces van de Roek is het weer. Vooral de vroege voorjaarsstormen kunnen soms zo hevig zijn dat de nesten uit de bomen waaien. Als dit
vroeg in het seizoen gebeurt dan worden er vrijwel direct nieuwe nesten gebouwd. Gebeurt dit echter halverwege of later in het broedseizoen dan vallen er onder de jonge vogels vaak slachtoffers.
In 1983, 1985, 1990 en 1994 hadden we voorjaren met tamelijk forse stormen. Eind maart 1990 woedde er rond Born een storm die zo hevig was dat een groot aantal nestbomen langs de sluis werden vernield. Van de kolonie van Graetheide bleef niet één boom meer overeind staan. Op 15 en 16 maart 1994 telden we in Ulestraten meer dan 25 nesten die onder de nestbomen lagen met hierin verscheidene dode jongen.
Ondanks het feit dat er op diverse plaatsen sprake was van ernstige stormschade hebben we toch de indruk dat deze 'verliezen' onmiddellijk worden goed gemaakt doordat de vogels in de nabije omgeving opnieuw met nestbouw starten of aansluiting zoeken bij andere kolonies in de buurt.
Ook de aardbeving in de morgen van 13 april 1992 heeft geen blijvende schade aangericht. Wel telden we in de eerste dagen na de beving in bijna alle kolonies veel minder nesten dan er voor. Twee weken later echter waren alle verliezen weer weggewerkt.

Nestbomen

De keuze van boomsoorten die Roeken gebruiken als nestbomen wordt in grote mate bepaald door de soorten die in het broedgebied aanwezig zijn (tabel 4).
Toch schijnen Limburgse Roeken een voorkeur te hebben voor de Canadese populier. In 1992 koos bijna 70 % van alle broedparen deze boomsoort als nestboom. Van alle nieuwe nederzettingen (na 1979) wordt deze populiersoort op een enkele uitzondering na als de meest geschikte nestboom gekozen. Dit ondanks het feit dat het gemiddelde aantal nesten per boom (twee) veel lager ligt dan dat van bijvoorbeeld de Beuk en Eik waar dit gemiddelde respectievelijk drie en bijna vijf bedraagt. Een uitschieter was een populier in de kolonie nabij het kloosterin Simpelveld waarin 1992 in één boom het record aantal van 20 nesten werd vastgesteld. We zijn echter zelden bomen van deze soort tegengekomen met meer dan vijf nesten. Het is niet verwonderlijk dat juist deze boom zo favoriet is. Volwassen Canadese populieren zijn vrij hoog en dus relatief veilig voor de Roek. Ze worden veel aangetroffen in het Maasdal en in de lager gelegen gedeelten van de provincie. Roeken vestigen bij voorkeur hun broedplaatsen in gebieden met een hoge grondwaterstand en veel grasland. Dit vanwege de gemakkelijke bereikbaarheid van hun voedsel (emelten, ritnaalden en engerlingen) gedurende de nestperiode. Dit zit in dergelijke gronden namelijk heel kort onder het oppervlak.
Alleen op de oudere broedlokaties (van 25 jaar en ouder) treft men andere bomen aan dan Canadese populieren. In de kolonies van Ulestraten, Hoogcruts en Schaelsberg (Valkenburg) die bijvoorbeeld in 1986 meer dan de helft van alle broedparen herbergden, zijn de Eik en de Beuk de belangrijkste nestbomen.
Vooral in Eik en Beuk kan het aantal nesten per boom heel groot zijn. Zo troffen we in 1981 in één eik te Hoogcruts maar liefst 21 nesten aan. In de kleine kolonies op het Fiat-terrein in Holtum en in Oud-Caberg te Maastricht hebben de vogels gebruik gemaakt van de lage Eiken en Essen (ca. 4 m hoog). Op alle andere plaatsen werden de nesten op een hoogte van acht meter of meer gebouwd.
Uit tabel 4 kan worden afgeleid dat de Canadese populier weliswaar de meest favoriete nestboom is doch Eik en Beuk vanwege de grotere "draagkracht" geschiktere bomen zijn.
 
Boomsoort
Aantal
nesten
Aantal
bomen
met nesten
Percentage
bomen
Gemiddeld
aantal
nesten /
boomsoort
Percentage
nesten per
boomsoort
Canadese populier 1.014 509 69,82 1,99 59,97
Eik 397 82 11,25 4,84 22,30
Beuk 228 76 10,43 3,00 12,81
Gewone es 47 23 3,16 2,04 2,64
Esdoorn 29 11 1,51 2,64 1,63
Iep 28 12 1,65 2,33 1,57
Zoete Kers 12 5 0,69 2,40 0,67
Plataan 11 1 0,14 11,00 0,62
Berk 5 4 0,55 1,25 0,28
Schietwil 4 2 0,27 2,00 0,22
Gewone acacia 2 1 0,14 2,00 0,11
Larix 1 1 0,14 1,00 0,06
Fijnspar 1 1 0,14 1,00 0,06
Lijsterbes 1 1 0,14 1,00 0,06
Totaal 1.780 729 100 2,44 100

Tabel 4. Overzicht van de nestbomen in het broedseizoen van 1992.

Discussie

De enorme achteruitgang van de Roek in Nederland, met het dieptepunt in de begin jaren zeventig, was niet alleen een gevolg van de onbeschermde status van de soort.
Ook het gebruik van landbouwvergif (al dan niet opzettelijk) en factoren als kappen van nestbomen, wegspuiten van de nesten, uithalen van eieren en jongen, rationalisatie in de landbouw enz. hebben bijgedragen aan deze forse vermindering van het aantal broedvogels. Het herstel kan dus niet alleen worden toegeschreven aan de statusverandering, doch ook aan het verbod van het gebruik van bepaalde soorten landbouwvergif als aldrin, dieldrin en methyl-kwikverbindingen en van genoemde factoren. Als we het herstel in Limburg na 1970 vergelijken met de rest van Nederland dan zien we een bijna gelijk verloop (figuur 4). Het eigenlijke herstel begint pas in de tweede helft van de jaren zeventig. Vooral na 1977 (het jaar waarin de Roek weer zijn beschermde status kreeg) is er een duidelijke toename van het aantal broedparen.

Figuur 4: Aantalsontwikkeling van de Roek in Limburg en de rest van Nederland vanaf 1970 (1970=100%).

Het herstel verloopt voornamelijk in de bestaande kolonies. Deze worden eerst uitgebreid. Pas wanneer ze 'verzadigd' zijn ontstaan nieuwe nederzettingen. Vanaf 1979 is er een duidelijke toename van de grotere kolonies te zien. Telden we in 1979 slechts twee plaatsen met meer dan 100 broedparen, in 1994 waren er zes lokaties met meer dan 100 broedende paren (tabel 5).
 
 
1979
1994
Kolonie-
grootte
Aantal
kolonies
Percentage Aantal
kolonies
Percentage
0-50 10 62,5 23 65,7
51-100 4 25,0 6 17,1
101-250 2 12,5 5 14,3
>250 0 0 1 2,9

Tabel 5: Koloniegrootteverdeling in 1979 en 1994.

Tijdens de onderzoeksperiode nam in Limburg het aantal broedparen toe met gemiddeld 6,8% per jaar. Indien dit herstel in de toekomst zich op deze manier blijft voortzetten, dan wordt even na de eeuwwisseling weer een niveau van halverwege de jaren vijftig bereikt. Belangrijke voorwaarde is wel dat de soort zijn beschermde status blijftbehouden. Ook zal men steeds alert moeten blijven voor bedreigingen in de broedperiode.

Figuur 5: Aantalsontwikkeling van de Roek in Limburg en aangrenzende provincies in het buitenland in 1983-1994 (NW=Nordrhein-Westfalen, NL=Nederlands Limburg, BL= Belgisch Limburg).

Indien we de toename vergelijken met de situatie in aangrenzende buitenlandse provincies, dan zien we dat in de periode tussen 1983 en 1992 de soort in Belgisch Limburg met 75% en in Nordrhein-Westfalen met maar liefst 166% is toegenomen (figuur 5). In onze provincie was deze toename in dezelfde periode 56%. De percentages in beide Limburgen moeten echter met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. De meeste kolonies bevinden zich hier in het Maasdal. Menselijke activiteiten hebben gedurende de onderzoeksperiode er toe geleid dat de vogels op diverse lokaties zijn uitgeweken naar de andere kant van de Maas en daar nieuwe kolonies bouwden. Zo is er tussen Geulle (NL) en Uikhoven (B), Stein (NL) en Kotem (B) en tussen Roosteren (NL) en Maaseik (B) diverse malen van lokatie gewisseld. De toe- of afname percentages zullen dus worden beïnvloed door deze onregelmatige verplaatsingen.
Opmerkelijk is de afwezigheid van de soort als broedvogel in het noordelijk deel van onze provincie (zie figuur 2). Ook in het verleden waren hier slechts enkele broedlokaties. De belangrijkste kolonie bevond zich in Geijsteren. Hier heeft de Roek zich tot 1968 kunnen handhaven. Verder zijn er tot 1970 in Roermond en in de omgeving van Horst en Sevenum enkele kleine broedkolonies geweest. Het is niet helemaal duidelijk waarom de soort het noordelijk deel van de provincie onbenut laat als broedgebied. Er zijn weliswaar minder geschikte plaatsen dan beneden Roermond maar toch zijn er nog mogelijkheden genoeg. Zowel nat grasland als geschikte nestbomen zijn aanwezig. Mogelijk is de combinatie van geschikte nestbomen met geschikt grasland minder aanwezig dan in het zuidelijk deel van de provincie. Gezien de frequentie van vergiftiging wordt de Roek in onze provincie nog vaak als schadelijke vogel gezien. Roeken eten zowel dierlijk- als plantaardig voedsel. In de periode dat de jongen worden grootgebracht (april tot en met juli) bestaat dit voornamelijk uit regenwormen, larven, kevers, torren, wantsen en bladluizen. Naarmate de jongen groter worden neemt de hoeveelheid plantaardig voedsel toe. De verhouding tussen plantaardig en dierlijk aandeel is sterk afhankelijk van de beschikbaarheid van het voedsel.
Roeken kunnen voor de landbouw schadelijk zijn tijdens de voorjaarsinzaai van granen en in de zomer als de aren vol melkrijpe graankorrels zitten. Tijdens de voorjaarsinzaai wordt het zaadgoed opgepikt en trekken ze kiemplantjes uit. Toch is deze schade relatief zeer gering (zie tabel 6). Incidenteel is de soort ook nog schadelijk bij de inzaai van maats, aardappelen en suikerbieten. Diverse onderzoeken hebben echter uitgewezen dat Roeken het grootste deel van het jaar nuttige vogels zijn voor de landbouw vanwege predatie, op de voor de landbouw schadelijke, invertebraten.
Tussen 1983 en 1993 is er bij de wildschadecommissie (WICO) van de provincie Limburg 15 maal aangifte gedaan van landbouwschade veroorzaakt oor 'Kraaien/Roeken'. De schade betrof in bijna alle gevallen vraat van pas ontkiemde maiskorrels. In zes van de gevallen werd de schadeclaim gegrond verklaard en is er door het Jachtfonds een schadebedrag uitgekeerd.
 
 
Jaar
Aantal
schade-
meldingen
Plaats
Schadevorm
Vogelsoort
Aantal
schade
uitkeringen
Bedrag
schade-
uitkeringen
1983/85 - - - - - -
1986 1 Boxmeer maisvraat Roeken 1 Fl 420,00
1987/89 - - - - - -
1990 3 ? maisvraat Kraaien/
Roeken
geen -
1991 3 ? maisvraat Kraaien/
Roeken
1 Fl 607,00
1992 5 Maastricht
Voerendaal
Posterholt
Valkenburg
maisvraat   2 Fl 2.522,06
1993 3 Eijsden maisvraat Kraaien/
Roeken
2 Fl 874,49
Totaal
1983/93
15   maisvraat   6 Fl 4. 423,55

Tabel 6. Schademeldingen van Kraaien/Roeken in Limburg in de periode 1983-1993.

Dankwoord

Alle mensen die mij tijdens de onderzoeksperiode informeerden omtrent nieuwe broedlokaties dank ik bij deze van harte. Sj ir Bollen en Annemie Speckens dank ik voor hun assistentie bij de eindtellingen. Speciaal erkentelijk ben ik Jos Nijssen die de laatste tienjaar trouw elke zondag gedurende de teltijd een aantal indicatiekolonies bezocht en waarmee ik sinds 1984 alle eindtellingen heb gedaan. Lei Heijkers van Directie Zuid van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer & Visserij stelde de schadegegevens van het jachtfonds ter beschikking. Van Manfred Scholz ontving ik een overzicht van de ontwikkeling in Nordrhein-Westfalen. Arend-Jan van Dijk (SOVON) stuurde me de laatste SOVON-gegevens van Nederland en voorzag het verslag van kritische kanttekeningen.

Jacques Ummels, Essendijk 15. 6243 BH Geulle.