Bijlsma R.G. Hustings F. & Camphuysen C.J. 2001. Algemene en Schaarse Vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem/Utrecht.

Roek

Corvus frugilegus frugilegus

Rook

Jaarvogel
Talrijke broedvogel (40.000-60.000 paren 1992-97); doortrekken en wintervogel in groot aantal.

Herkomst en verblijf
Een deel van de Nederlandse broedvogels overwintert in Oost-Engeland. Waarschijnlijk betreft dit vooral juvenielen, gezien hun lage aandeel van 5-8% onder geschoten vogels in januari-mei 1949-51 (J. Kloos in Feijen 1976), de rest zwerft door eigen land. In Nederland teruggevonden buitenlandse Roeken kwamen uit Oost-Europa, Fenno-Scandinavië en West-Rusland. Deze vogels overwinteren in Nederland of zijn op doortrek naar Oost-Engeland of Noord-Frankrijk (Speek & Speek 1984).

 


Roek / Rook
Broedverspreiding (max./kolonie) in Nederland in 1992-97 (SOVON) / Breeding distribution (max/colony) in The Netherlands.

Voorkomen in broedtijd
In 1973-77 bezette de Roek 258 atlasblokken (15%), overwegend in de oostelijke helft van het land (Teixeira 1979). Tijdens de kartering van 1978-83 kwam globaal dezelfde verspreiding naar voren, maar werd de soort uit veel meer blokken gemeld (649 in juni) door de vanuit de kolonies uitwaaierende voedselvluchten (SOVON 1987). De soort ontbrak toentertijd op de Waddeneilanden, in de open zeeklei- en veenweidegebieden van Groningen, Friesland, Flevoland, Noord- en Zuid-Holland, Zeeland en westelijk Noord-Brabant, op de beboste zandgronden van Veluwe en Noord-Limburg en in grootschalige ontginningen in Drenthe/Groningen, Twente en de Achterhoek. Ondanks de toename in de jaren tachtig en negentig is dit beeld in grote lijnen intact gebleven. Het zwaartepunt ligt in de laaggelegen delen van de zandgronden en in rivier- en beekdalen in Oost- en Zuid-Nederland. Dit verklaart ook de parelketting-achtige verspreiding van kolonies in de stroomgebieden van de Drentse Aa in het Drents-Groningse grensgebied, de Vledder Aa en Wapserveense Aa in Zuidwest-Drenthe, de Sleenerstroom in Zuidoost-Drenthe, het Reestdal op de grens van Drenthe en Overijssel, de Vecht in Overijssel, de ijsselvallei, de Berkel in de Achterhoek, het centrale rivierengebied, de Donge en Aa tussen 's-Hertogenbosch en Helmond, de Maas van Eijsden tot Roermond en de beekdalen in Zuid-Limburg. Deze lager gelegen graslanden met relatief hoge waterstand bieden de soort in de zomer ruimschoots foerageermogelijkheden(Aerts & Spaans 1987). In het centrale rivierengebied foerageert de soort op graslanden op rivierklei; hoewel het lutumgehalte even hoog is als in zeeklei maakt het lagere natriumgehalte de grond minder stug waardoor Roeken toch met hun snavel in de grond kunnen wroeten (SOVON 1987).


 

Roek Corvus frugilegus. Kolonie in populieren langs de lJssel bij Zwolle, Overijssel, maart 2000 / Rookery in poplar plantation along the river IJssel (Hans Hut)

In West-Nederland dringt de Roek slechts langzaam door. In Noord-Holland groeide de enige kolonie ten noorden van het Noordzeekanaal, bij Medemblik, van 3 nesten in 1993 naar 12 in 1996. De meest westelijke kolonie, bij Geervliet in Zuid-Holland, groeide van 86 nesten in 1993 naar 133 in 1996. Op 7-9 km afstand van Geervliet zijn al sinds de late jaren zeventig kolonies van 1-14 nesten bekend in het gebied van Maasland, in Vlaardingen en Maassluis (Breedveld 1999). Kolonies met >1000 nesten stammen in de jaren negentig alle uit Overijssel en de Achterhoek: Gramsbergen (maximaal 1700 nesten in 1994-97), Twello (1079) en Lochem (1000). De meeste kolonies omvatten echter 25-75 nesten; een kwart bestaat uit 1-15 nesten, een ander kwart uit 101 -500 nesten. De 14 grootste kolonies in 1996 waren goed voor 10.552 nesten (van Dijk et al. 1998, 1999b).

 

Roek / Rook
Nederlandse broedpopulatie in de 20e eeuw (Feijen 1976, Directie NMF 1989, SOVON) / Breeding population in The Netherlands.

Voorkomen buiten broedtijd
De verspreiding in het winterhalfjaar is veel ruimer dan in de broedtijd (november-februari 1213-1248 atlasblokken; SOVON 1987). Hartje winter bevinden zich de grootste aantallen in de oostelijke helft van Nederland. De Veluwe vormt hier een lege enclave terwijl het laaggelegen West-Nederland inclusief Flevoland niet of spaarzaam is bezet. De soort frequenteert enigszins vochtige graslanden en akkers met oogstafval (mais, bietenloof). in deze periode bezoeken de vogels gemeenschappelijke slaapplaatsen, in Drenthe in grootte variërend van 50-10.000 (mediaan van 30 slaapplaatsen in 1971-80 was 800; van Dijk & van Os 1982). De meeste slaapplaatsen bevinden zich in de nabijheid van de kolonies en foerageergebieden, maar in de Achterhoek werden afstanden tot 21 km afgelegd tussen slaapplaats en foerageergebied (Grotenhuis 1979).

De voorjaarstrek speelt zich af tussen eind februari en begin mei, met de piek in de laatste helft van maart. Langs de kust is de treksterkte gering; bij Breskens varieerden de aantallen in 1990-99 van 40-221 per voorjaar, met 89 op 6 maart 1989 als dagmaximum (Lilipaly et al. 2000). Eenzelfde verhaal geldt voor de Eemshaven. Het dagmaximum was hier 79 op 22 maart 1984; de mediane datum van doorkomst was 19 maart (1984-88, n=665; Koffijberg 1989). In Oost-Nederland wordt de sterkste trek in het zuidoosten opgemerkt, vooral van eind februari tot eind maart met de piek rond half maart. De dagaantallen kunnen in het uiterste zuidoosten oplopen tot > 1000 (15 maart 1986 2468 te Geleen; LWVT).
De najaarstrek toont eveneens een groot verschil in omvang tussen Oost- en West-Nederland. Sterke trek is bekend van Zuidoost-Nederland, ten oosten van de lijn Twente-Achterhoek-Peel. In dit gebied schampen de Oost-Europese vogels nèt langs Nederland op weg naar de overwinteringsgebieden in Noordwest-Frankrijk. De trek komt hier half oktober op gang, kent een forse piek eind oktober/begin november en is half november voorbij. De mediane doortrekdatum in Zuid-Limburg was 30 oktober (1978-83, n=33.132), met aantallen tot enkele 1000en per dag (4142 op 23 oktober 1982 te Geleen) (LWVT, Ganzevles et al. 1985). Een identiek patroon werd bij Arnhem gevonden, zij het met veel lagere aantallen (dagmaximum van 341) en een wisselende mediane datum (gemiddeld in 1981-90 30 oktober, spreiding 22 oktober-11 november; Lensink 1996c). De trek langs de kust betreft hooguit enkele 100en per dag en is geconcentreerd in de tweede helft van oktober, met enige uitloop in november; de mediane datum van doorkomst was bij Bloemendaal 25 oktober in 1986-93 (n=450; Geelhoed et al. 1998). De meeste van deze Roeken steken over naar Engeland.

Aantallen en trend
Landdekkende kolonietellingen werden in Nederland voor het eerst in 1924 en 1936 uitgevoerd, resulterend in 30.200 resp. 38.090 nesten. Beide tellingen waren echter onvolledig (Feijen 1976). In 1936 werden zeven kolonies met >1000 nesten gevonden, in Drenthe (Echten 1164, Oosterhesselen 1419), Overijssel (Avereest 1066), Gelderland (Angerlo 1866), Noord-Brabant (Vught 2122, Heeze 1839) en Limburg (Wanssum c. 2000). Interessant is de vermelding dat de meeste grote steden één of meer kolonies in hun centrum herbergden, waaronder Groningen, Haarlem, Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage en Utrecht (Haverschmidt 1942).
Daaropvolgende tellingen waren completer (zij het niet volledig), waaronder die in 1944 (47.567 nesten), 1950 (49.750- 55.500), 1970 (10.770 in 184 kolonies) en 1975 (10.929 in 179 kolonies) (Feijen 1976, Directie NMF 1989). Ondanks alle haken en ogen aan deze tellingen werd de enorme afname in de jaren zestig en eerste helft van de jaren zeventig treffend in beeld gebracht: in 1944-70 daalden de populaties met 37% in Friesland, 64% in Drenthe, 71% in Groningen, 80-92% in Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord- en Zuid-Holland, Noord-Brabant en Limburg en 100% in Zeeland (Feijen 1976). De soort trok zich bijna volledig uit West-Nederland terug, een situatie die in de jaren negentig nog nauwelijks is hersteld. De afname werd veroorzaakt door intensief afschot in de broedtijd en (opzettelijke en onopzettelijke) vergiftiging in de jaren zestig. Als koloniebroeder met een vrij gering reproductie vermogen is de Roek voor beide bijzonder kwetsbaar.
Vanaf 1977 kreeg de Roek jaarrond bescherming (wat vervolging overigens - tot op de dag van vandaag - niet geheel uitbande). Dit resulteerde - tezamen met verminderd gebruik van persistente pesticiden - in herstel en gedeeltelijke herkolonisatie van leeggelopen broedgebieden: 20.015 nesten (201 kolonies) in 1980, 28.196 (245 kolonies) in 1985 en 40.000, 47.500, 52.000, 58.000, 60.000 resp. 58.000 nesten in 1992-97 (Directie NMF 1989, van Dijk et al. 1999b). Hoewel de stand in de tweede helft van de jaren negentig terug lijkt te zijn op het niveau van de eerste helft van de 20e eeuw, is dat waarschijnlijk niet het geval. Drenthe herbergde rond 1900 wellicht 37.000 nesten (uitgaande van de ontwikkelingen in het naastgelegen Nedersaksen); daar steken de 10.000 nesten in 1993 mager bij af (van den Brink et al. 1996). Ook in Limburg, waar de stand weliswaar aantrok van 825 nesten in 1979 naar 2103 in 1994 (Ummels 1995), is het (te laag geschatte?) niveau van 7200 nesten in 1936 nog lang niet bereikt. Gezien de huidige intensieve landbouw op verdroogde en vermeste gronden en de toenemende verstedelijking (verdwijning van kolonies uit grote steden is tekenend) lijkt het onwaarschijnlijk dat Roeken ooit nog hun oude niveau zullen bereiken.
De stand in de winter, gebaseerd op PTT-tellingen in december 1980-97, bleef stabiel (Boele et al. 1999a). Dit is enigszins vreemd gezien de landelijke toename. Het zou kunnen betekenen dat de toestroom van Oost-Europese Roeken is verminderd. Een aanwijzing hiervoor is dat de aantallen trekkers rond Winterswijk in 1975-99 aanzienlijk zijn verminderd (Kwak 2000).

Summary

 
Common breeding bird, passage migrant and winter visitor. Country-wide censuses revealed 30,200 and 38,090 nests in 1924 and 1936 (both incomplete), 47,567 in 1944, 49,750-55,500 in 1950 and slightly >10,000 in 1970 and 1975. In many regions, declines amounted to >70%, caused by widespread use of organochlorine pesticides in agriculture and intensive persecution. After bans on several agrochemicals and full protection. the population recovered to 40,000-60,000 pairs in 1992-97, although the western

Netherlands is still largely devoid of nesting Rooks. Local data implicate that the species used to be much more common in the first few decades of the 20th century.
East European Rooks pass the southeastern Netherlands in large numbers during their migration to wintering areas in northwestern France. Elsewhere in The Netherlands, Rooks are scarce passage migrants. Lange roosts of up to 10,000 birds are confined to the eastern Netherlands; median roost size in Drenthe was 800 in 1971-80.