Jaarvogel
Talrijke broedvogel (40.000-60.000 paren 1992-97); doortrekken en wintervogel
in groot aantal.
Herkomst en verblijf
Een deel van de Nederlandse broedvogels overwintert in Oost-Engeland.
Waarschijnlijk betreft dit vooral juvenielen, gezien hun lage aandeel van
5-8% onder geschoten vogels in januari-mei 1949-51 (J. Kloos in Feijen
1976), de rest zwerft door eigen land. In Nederland teruggevonden buitenlandse
Roeken kwamen uit Oost-Europa, Fenno-Scandinavië en West-Rusland.
Deze vogels overwinteren in Nederland of zijn op doortrek naar Oost-Engeland
of Noord-Frankrijk (Speek & Speek 1984).
Roek / Rook
Broedverspreiding (max./kolonie) in Nederland in 1992-97 (SOVON) /
Breeding distribution (max/colony) in The Netherlands. |
Voorkomen in broedtijd In 1973-77 bezette de Roek 258 atlasblokken (15%),
overwegend in de oostelijke helft van het land (Teixeira 1979). Tijdens
de kartering van 1978-83 kwam globaal dezelfde verspreiding naar voren,
maar werd de soort uit veel meer blokken gemeld (649 in juni) door de vanuit
de kolonies uitwaaierende voedselvluchten (SOVON 1987). De soort ontbrak
toentertijd op de Waddeneilanden, in de open zeeklei- en veenweidegebieden
van Groningen, Friesland, Flevoland, Noord- en Zuid-Holland, Zeeland en
westelijk Noord-Brabant, op de beboste zandgronden van Veluwe en Noord-Limburg
en in grootschalige ontginningen in Drenthe/Groningen, Twente en de Achterhoek.
Ondanks de toename in de jaren tachtig en negentig is dit beeld in grote
lijnen intact gebleven. Het zwaartepunt ligt in de laaggelegen delen van
de zandgronden en in rivier- en beekdalen in Oost- en Zuid-Nederland. Dit
verklaart ook de parelketting-achtige verspreiding van kolonies in de stroomgebieden
van de Drentse Aa in het Drents-Groningse grensgebied, de Vledder Aa en
Wapserveense Aa in Zuidwest-Drenthe, de Sleenerstroom in Zuidoost-Drenthe,
het Reestdal op de grens van Drenthe en Overijssel, de Vecht in Overijssel,
de ijsselvallei, de Berkel in de Achterhoek, het centrale rivierengebied,
de Donge en Aa tussen 's-Hertogenbosch en Helmond, de Maas van Eijsden
tot Roermond en de beekdalen in Zuid-Limburg. Deze lager gelegen graslanden
met relatief hoge waterstand bieden de soort in de zomer ruimschoots foerageermogelijkheden(Aerts
& Spaans 1987). In het centrale rivierengebied foerageert de soort
op graslanden op rivierklei; hoewel het lutumgehalte even hoog is als in
zeeklei maakt het lagere natriumgehalte de grond minder stug waardoor Roeken
toch met hun snavel in de grond kunnen wroeten (SOVON 1987). |
Roek Corvus frugilegus. Kolonie in populieren langs de lJssel bij Zwolle,
Overijssel, maart 2000 / Rookery in poplar plantation along the river IJssel
(Hans Hut) |
In West-Nederland dringt de Roek slechts langzaam
door. In Noord-Holland groeide de enige kolonie ten noorden van het Noordzeekanaal,
bij Medemblik, van 3 nesten in 1993 naar 12 in 1996. De meest westelijke
kolonie, bij Geervliet in Zuid-Holland, groeide van 86 nesten in 1993 naar
133 in 1996. Op 7-9 km afstand van Geervliet zijn al sinds de late jaren
zeventig kolonies van 1-14 nesten bekend in het gebied van Maasland, in
Vlaardingen en Maassluis (Breedveld 1999). Kolonies met >1000 nesten stammen
in de jaren negentig alle uit Overijssel en de Achterhoek: Gramsbergen
(maximaal 1700 nesten in 1994-97), Twello (1079) en Lochem (1000). De meeste
kolonies omvatten echter 25-75 nesten; een kwart bestaat uit 1-15 nesten,
een ander kwart uit 101 -500 nesten. De 14 grootste kolonies in 1996 waren
goed voor 10.552 nesten (van Dijk et al. 1998, 1999b). |
Roek / Rook
Nederlandse broedpopulatie in de 20e eeuw (Feijen 1976, Directie NMF
1989, SOVON) / Breeding population in The Netherlands. |
Voorkomen buiten broedtijd De verspreiding in het winterhalfjaar is veel
ruimer dan in de broedtijd (november-februari 1213-1248 atlasblokken; SOVON
1987). Hartje winter bevinden zich de grootste aantallen in de oostelijke
helft van Nederland. De Veluwe vormt hier een lege enclave terwijl het
laaggelegen West-Nederland inclusief Flevoland niet of spaarzaam is bezet.
De soort frequenteert enigszins vochtige graslanden en akkers met oogstafval
(mais, bietenloof). in deze periode bezoeken de vogels gemeenschappelijke
slaapplaatsen, in Drenthe in grootte variërend van 50-10.000 (mediaan
van 30 slaapplaatsen in 1971-80 was 800; van Dijk & van Os 1982). De
meeste slaapplaatsen bevinden zich in de nabijheid van de kolonies en foerageergebieden,
maar in de Achterhoek werden afstanden tot 21 km afgelegd tussen slaapplaats
en foerageergebied (Grotenhuis 1979). |
De voorjaarstrek speelt zich af tussen eind februari en begin mei, met
de piek in de laatste helft van maart. Langs de kust is de treksterkte
gering; bij Breskens varieerden de aantallen in 1990-99 van 40-221 per
voorjaar, met 89 op 6 maart 1989 als dagmaximum (Lilipaly et al. 2000).
Eenzelfde verhaal geldt voor de Eemshaven. Het dagmaximum was hier 79 op
22 maart 1984; de mediane datum van doorkomst was 19 maart (1984-88, n=665;
Koffijberg 1989). In Oost-Nederland wordt de sterkste trek in het zuidoosten
opgemerkt, vooral van eind februari tot eind maart met de piek rond half
maart. De dagaantallen kunnen in het uiterste zuidoosten oplopen tot >
1000 (15 maart 1986 2468 te Geleen; LWVT).
De najaarstrek toont eveneens een groot verschil in omvang tussen Oost-
en West-Nederland. Sterke trek is bekend van Zuidoost-Nederland, ten oosten
van de lijn Twente-Achterhoek-Peel. In dit gebied schampen de Oost-Europese
vogels nèt langs Nederland op weg naar de overwinteringsgebieden
in Noordwest-Frankrijk. De trek komt hier half oktober op gang, kent een
forse piek eind oktober/begin november en is half november voorbij. De
mediane doortrekdatum in Zuid-Limburg was 30 oktober (1978-83, n=33.132),
met aantallen tot enkele 1000en per dag (4142 op 23 oktober 1982 te Geleen)
(LWVT, Ganzevles et al. 1985). Een identiek patroon werd bij Arnhem gevonden,
zij het met veel lagere aantallen (dagmaximum van 341) en een wisselende
mediane datum (gemiddeld in 1981-90 30 oktober, spreiding 22 oktober-11
november; Lensink 1996c). De trek langs de kust betreft hooguit enkele
100en per dag en is geconcentreerd in de tweede helft van oktober, met
enige uitloop in november; de mediane datum van doorkomst was bij Bloemendaal
25 oktober in 1986-93 (n=450; Geelhoed et al. 1998). De meeste van deze
Roeken steken over naar Engeland.
Aantallen en trend
Landdekkende kolonietellingen werden in Nederland voor het eerst in
1924 en 1936 uitgevoerd, resulterend in 30.200 resp. 38.090 nesten. Beide
tellingen waren echter onvolledig (Feijen 1976). In 1936 werden zeven kolonies
met >1000 nesten gevonden, in Drenthe (Echten 1164, Oosterhesselen 1419),
Overijssel (Avereest 1066), Gelderland (Angerlo 1866), Noord-Brabant (Vught
2122, Heeze 1839) en Limburg (Wanssum c. 2000). Interessant is de vermelding
dat de meeste grote steden één of meer kolonies in hun centrum
herbergden, waaronder Groningen, Haarlem, Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage
en Utrecht (Haverschmidt 1942).
Daaropvolgende tellingen waren completer (zij het niet volledig), waaronder
die in 1944 (47.567 nesten), 1950 (49.750- 55.500), 1970 (10.770 in 184
kolonies) en 1975 (10.929 in 179 kolonies) (Feijen 1976, Directie NMF 1989).
Ondanks alle haken en ogen aan deze tellingen werd de enorme afname in
de jaren zestig en eerste helft van de jaren zeventig treffend in beeld
gebracht: in 1944-70 daalden de populaties met 37% in Friesland, 64% in
Drenthe, 71% in Groningen, 80-92% in Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-
en Zuid-Holland, Noord-Brabant en Limburg en 100% in Zeeland (Feijen 1976).
De soort trok zich bijna volledig uit West-Nederland terug, een situatie
die in de jaren negentig nog nauwelijks is hersteld. De afname werd veroorzaakt
door intensief afschot in de broedtijd en (opzettelijke en onopzettelijke)
vergiftiging in de jaren zestig. Als koloniebroeder met een vrij gering
reproductie vermogen is de Roek voor beide bijzonder kwetsbaar.
Vanaf 1977 kreeg de Roek jaarrond bescherming (wat vervolging overigens
- tot op de dag van vandaag - niet geheel uitbande). Dit resulteerde -
tezamen met verminderd gebruik van persistente pesticiden - in herstel
en gedeeltelijke herkolonisatie van leeggelopen broedgebieden: 20.015 nesten
(201 kolonies) in 1980, 28.196 (245 kolonies) in 1985 en 40.000, 47.500,
52.000, 58.000, 60.000 resp. 58.000 nesten in 1992-97 (Directie NMF 1989,
van Dijk et al. 1999b). Hoewel de stand in de tweede helft van de jaren
negentig terug lijkt te zijn op het niveau van de eerste helft van de 20e
eeuw, is dat waarschijnlijk niet het geval. Drenthe herbergde rond 1900
wellicht 37.000 nesten (uitgaande van de ontwikkelingen in het naastgelegen
Nedersaksen); daar steken de 10.000 nesten in 1993 mager bij af (van den
Brink et al. 1996). Ook in Limburg, waar de stand weliswaar aantrok van
825 nesten in 1979 naar 2103 in 1994 (Ummels 1995), is het (te laag geschatte?)
niveau van 7200 nesten in 1936 nog lang niet bereikt. Gezien de huidige
intensieve landbouw op verdroogde en vermeste gronden en de toenemende
verstedelijking (verdwijning van kolonies uit grote steden is tekenend)
lijkt het onwaarschijnlijk dat Roeken ooit nog hun oude niveau zullen bereiken.
De stand in de winter, gebaseerd op PTT-tellingen in december 1980-97,
bleef stabiel (Boele et al. 1999a). Dit is enigszins vreemd gezien de landelijke
toename. Het zou kunnen betekenen dat de toestroom van Oost-Europese Roeken
is verminderd. Een aanwijzing hiervoor is dat de aantallen trekkers rond
Winterswijk in 1975-99 aanzienlijk zijn verminderd (Kwak 2000).
Summary | |
Common breeding bird, passage migrant
and winter visitor. Country-wide censuses revealed 30,200 and 38,090 nests
in 1924 and 1936 (both incomplete), 47,567 in 1944, 49,750-55,500 in 1950
and slightly >10,000 in 1970 and 1975. In many regions, declines amounted
to >70%, caused by widespread use of organochlorine pesticides in agriculture
and intensive persecution. After bans on several agrochemicals and full
protection. the population recovered to 40,000-60,000 pairs in 1992-97,
although the western |
Netherlands is still largely devoid
of nesting Rooks. Local data implicate that the species used to be much
more common in the first few decades of the 20th century.
East European Rooks pass the southeastern Netherlands in large numbers
during their migration to wintering areas in northwestern France. Elsewhere
in The Netherlands, Rooks are scarce passage migrants. Lange roosts of
up to 10,000 birds are confined to the eastern Netherlands; median roost
size in Drenthe was 800 in 1971-80. |
|