De Roek broedt in de gematigde streken van Europa en Azie. Hoewel uit
het buitenland kolonies van 16.000 (Hongarije) en 9000 paren (Duitsland)
bekend zijn, komen de Nederlandse zelden in de buurt van de 1000. De nesten
worden doorgaans in hoge bomen gebouwd, met een voorkeur voor vrijstaande
boomgroepen, soms tussen nestelende Blauwe Reigers. De Nederlandse Roeken
zijn grotendeels standvogel. Waarschijnlijk vertoont hun trekgedrag overeenkomsten
met dat van Duitse Roeken waarvan slechts een kwart wegtrekt, vooral jonge
dieren die gemiddeld 374 km afleggen (Ruge 1986). Roeken benutten een breed
spectrum aan bodeminsecten en andere ongewervelden, maar ook plantaardig
materiaal waaronder zaaizaad en voorts kleine zoogdieren, aas, afval en
andere eetbare zaken. De houding van de mens ten opzichte van de Roek is,
zacht gezegd, ambivalent. Zo is het foerageren op bodeminsecten als engerlingen
en ritnaalden gunstig voor de landbouw, terwijl het eten van zaaizaad een
zekere schadepost voor de boer levert. Helaas wordt het positieve effect
van de Roek voor de landbouw overschaduwd door het beeld dat men heeft
van de (vermeende) schade.
VOORKOMEN
Het kaartbeeld geeft een getrouw beeld van het voorkomen in Nederland.
De Roek is makkelijk te inventariseren, hoewel verstoringen en de daaruit
voortvloeiende verplaatsingen lokaal tot overtelling kunnen leiden.
De rond 900 bezette roekenkolonies die Nederland rijk is (van Dijk
et
al. 2000) zijn verdeeld over een kwart van de atlasblokken. De hoogste
dichtheden en de grootste kolonies treffen we aan in laaggelegen gebieden
met een groot aandeel grasland, zoals in het midden en zuiden van Friesland,
de beekdalen van zuidelijk Drenthe en noordelijk Overijssel, het IJsseldal,
het rivierengebied westwaarts vanaf Nijmegen (langs Maas en Waal) en een
aantal beekdalen in Noord-Brabant en Limburg. De verreweg grootste kolonies
in de atlasperiode bevonden zich bij Gramsbergen (ov) en Lochem (GL), met
maxima van 1410 resp. 1165 paren (van Dijk et al. 2001b). De soort
is schaars in veenweide- en zeekleigebieden en op de zwaar beboste delen
van de zandgronden. De Roek ontbreekt op de Waddeneilanden en (nagenoeg)
in de drie westelijke provincies. De kolonies in West-Friesland, in en
rond Amsterdam en bij Vlaardingen en Geervliet (ZH) vormen hier de meest
westelijke voorposten. Hiervan telt alleen de kolonie bij Geervliet meer
dan 100 paren. In Flevoland zijn, na enkele paren die in 1992-94 bij Almere
jongen grootbrachten (van den Berg 1992), geen broedgevallen meer gemeld.
Deze paren vormden onderdeel van de 'wandelende' kolonie die ooit in Muiden
begon, door verstoring naar het Naardermeer verhuisde (jaren vijftig),
van hier terug naar Muiden verkaste (eind jaren zeventig), uiteenviel over
de bebouwde kom van Muiden en het buitengebied (Jonkers et al. 1987)
en oploste door de kap van nestbomen. Bij de verhuizingen vanaf eind jaren
zeventig speelde verstoring door vestiging van de Havik een rol, iets dat
ook uit Noord-Brabant bekend is (Caspers et al. 1996), maar verder
niet belangrijk lijkt te zijn. Nog steeds wordt er gesold met kolonies.
Doordat in het buitengebied veel nestplaatsen worden gekapt, vestigen Roeken
zich vaker in het stedelijk gebied, alwaar zij omwonenden uit de slaap
houden. De roep om de Roek te verjagen klinkt steeds luider en krijgt ook
regelmatig gehoor.
VERANDERINGEN
De vorige atlasperiode viel samen met een dieptepunt van de Nederlandse
populatie. De ongeveer 10.000 paren die in 1970 en 1975 werden geteld,
vormden maar eenvijfde deel van de stand in de jaren vijftig. Intensieve
vervolging in de broedtijd en vergiftiging met zaaizaadontsmettingsmiddelen
hadden de stand geminimaliseerd (Feijen 1976). Na de wettelijke bescherming
in 1977 en het aan banden leggen van het pesticidengebruik rond dezelfde
periode gaat het de Roek weer duidelijk voor de wind, gezien de verzesvoudiging
van de stand ten opzichte van het dal. Momenteel lijkt de populatie aan
zijn maximum te zitten, en het is niet onmogelijk dat de soort in toenemende
mate zelfs voedselproblemen zal krijgen door verdroging van graslanden
en de omzetting van grasland in bouwland (maïs).
De verspreiding is ten opzichte van de jaren zeventig toegenomen, op
atlasblokniveau met 55%. Vooral langs de westgrenzen van het broedareaal
is veel terrein gewonnen, bijvoorbeeld in het westen van Utrecht, in het
westelijk rivierengebied en het midden van Noord-Brabant. Een echte herkolonisatie
van het in de jaren vijftig nog goed bezette West-Nederland bleef echter
uit. Ook in Groningen, Friesland, Overijssel en in het IJsseldal is het
beeld overwegend positief. Elders in Oost- en Zuid-Nederland zijn de veranderingen
in verspreiding wat minder eenduidig en deden zieh vooral verschuivingen
van kolonies voor. Er bestaat momenteel een trend dat Roeken in toenemende
mate in kleine kolonies gaan broeden; de gemiddelde koloniegrootte nam
in 1993-98 af van 95 naar 70 paren (van Dijk et al. 2000). Dit werkt,
bij toegenomen aantallen, een ruimere verspreiding in de hand.
De ontwikkelingen in Nederland lopen synchroon met die in aangrenzende
gebieden. Zo leidde de achteruitgang in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen
vanaf 1956 (begin tellingen) tot een dieptepunt in 1976. Ook eiders in
Duitsland vloog de stand achteruit, vooral door vervolging. Dit leidde
zelfs tot plaatsing op de Duitse Rode Eijst (Ruge & Haveeka 1988).
Nadat de Roek beschermd werd verklaard, nam de stand weer toe tot het vijfvoudige
(Scholz 1997).
AANTALLEN
In de atlasperiode telde de Nederlandse broedpopulatie naar schatting
60.000 (1998), 62.000 (1999) en 64.000 (2000) paren (van Dijk et al.
2001b, SOVON ongepubliceerd).
Ton Eggenhuizen
SUMMARY
Largest colonies are situated in lower grassland areas in the northeast,
east and south of the country (maximum colony size 1410 bp). The species
suffered from widespread use of pesticides and intense persecution, until
protection measures entered into force in 1977. Population recovered from
10,000 bp in 1970-75 to 60,000-64,000 in 1998-2000, although former breeding
areas in the west of the country have not been recolonised yet. Human persecution
still occurs locally, and as a result colonies tend to become smaller and
more scattered (average colony size 70 bp in 1998). |