BROEDVOGELS
Achtergrondinformatie
Volledigheid van de gegevens

Echt volledig kunnen broedvogelgegevens nooit zijn, al was het maar omdat de gevormde territoria abstracties zijn die aan de dynamiek binnen een vogelpopulatie geen recht doen. De uitspraken die mogelijk zijn aan de hand van broedvogelgegevens, zijn afhankelijk van de gevolgde methode. Er zijn meerdere varianten van broedvogelonderzoek denkbaar:
  • Grootschalig met 3 à 4 bezoeken (ong. 5-9 min/ha)
    Met deze methode wordt een indruk verkregen van de ruimtelijke verspreiding van soorten. Zo worden bijvoorbeeld verschillen tussen matig oude loofbossen en oude loofbossen met veel dood hout duidelijk, dat afentoe een Boomklever of Kleine Bonte Specht aan de aandacht ontsnapt, is niet onoverkomelijk.
  • Grootschalig met 5 à 6 bezoeken (ong. 15 min/ha)
    Met de 5 à 6 bezoeken van een basiskartering is de kans dat een soort aan de aandacht ontsnapt veel kleiner, wel blijft het lastig om de waarnemingen te interpreteren. In elke dode boom komt wel eens een Kleine Bonte Specht, maar welke bomen zijn van wie? Daarnaast is de scheiding tussen doortrekkende vogels en echte broedvogels meer arbitrair dan gebaseerd op overtuigende waarnemingen.
  • Kleinschalig, 9 à 12 bezoeken (ong. 35-120 min/ha)
    Dit is het BMP-onderzoek dat landelijk wordt gebruikt voor monitoring: er wordt een goed beeld van de ligging van de territoria verkregen en het verschil tussen doortrekkers en broedvogels is goed uit de gegevens af te leiden.
  • Intensief en grootschalig met minimaal 9 bezoeken (ong. 35 min/ha)
    Grootschalig onderzoek met een opzet als het SOVON-BMP waarbij per territorium de hoogste vastgestelde broedcode kan worden vastgelegd en gedigitaliseerd.
  • Kleinschalig en gericht op parameters als broedsucces en habitatgebruik
    Voor uitspraken omtrent habitat gebruik en broedsucces is zeer intensief onderzoek nodig waarbij de aandacht op enkele paartjes van een soort geconcentreerd moet.
Het deelgebied Elswout is in 1998 en 2003 volgens het SOVON-BMP onderzocht en deze gegevens kunnen dus als volledig beschouwd worden. De in 1996 onderzochte delen (Kraansvlak, Wurmenveld, het Vlakje) zijn toen ook met een BMP-intensiteit onderzocht. Het overgrote deel van het NPZK is echter in zowel 1999 als 2004 onderzocht met een basiskartering, waarmee onvermijdelijk wel eens een territorium aan de aandacht ontsnapt (of ten onrechte als doortrekker is beschouwd). Dit geldt met name bij de toegevoegde soorten. In beide jaren is in een paar deelgebieden het bezoekschema ongunstig uitgevallen voor Fluiter of Tuinfluiter of Nachtegaal.