VLUCHTKENMERKEN EN ROEPJES

VAN DE ORTOLAAN (EMBERIZA HORTULANA)

TIJDENS DE TREK.

Bram G.W. Aarts
Tegenwoordig wordt de Ortolaan in Nederland bijna alleen nog maar gezien tijdens trektellingen in het vroege najaar. En ook dan blijft het een zeldzame soort, die vooral opgemerkt wordt door ervaren vogeltrektellers die op de telposten vele uren maken. Er bestaat in Nederland dus niet de mogelijkheid om goed bekend te worden met de soort, hetgeen nog verder bemoeilijkt wordt door de vrij slechte besprekingen van de determinatiekenmerken van de Ortolaan in de gangbare literatuur. Ook geluidsopnames van de diverse roepjes van de Ortolaan zijn schaars.
In dit artikeltje wordt een overzicht gegeven van de kenmerken die van belang zijn voor de herkenning van overvliegende Ortolanen tijdens de trek. De kenmerken zijn verzameld uit een grote hoeveelheid literatuurbronnen, waarvan slechts de belangrijkste aan het eind genoemd worden.
Samengevat kan men zeggen dat de Ortolaan vooral te verwarren is met de Boompieper en de Gele Kwikstaart. Deze trekken in dezelfde periode door (einde zomer/vroege herfst), en lijken qua geluid en vlucht meer op een Ortolaan dan de Geelgors of de Rietgors, die voornamelijk later in de herfst doortrekken en duidelijk andere roepjes en  vluchtkenmerken hebben.

STRUCTUUR

 
Grootte en bouw van de drie gorzen
Soort Lengte Gewicht Vleugel Spanwijdte Staart
Ortolaan 16,0 cm 23 gr 8,8 cm 23-29 cm 6,4 cm
Geelgors 16,5 cm 30 gr 8,8 cm 23-29,5 cm 6,9 cm
Rietgors 15,0 cm 18 gr 7,8 cm 21-28 cm 6,3 cm

Grootte en bouw: De Ortolaan is merkbaar kleiner dan de Geelgors. Slank! De Rietgors is 10 procent korter dan de Geelgors en merkbaar kleiner, met een vrij langgerekte vorm; op enige afstand lijkt het silhouet op dat van een kleine pieper met een dikke kop. De Geelgors is behoorlijk groot en langgerekt (slank achterlijf en staart). Een Geelgors is ongeveer 10 procent langer dan een Vink, met duidelijk langere en meer gevorkte staart.
Kop: De Ortolaan heeft een relatief lange snavel en ronde kop. De Geelgors lijkt gewoonlijk nekloos, met een vrij korte snavel. De Rietgors lijkt een grote kop en dikke nek te hebben (vooral de mannetjes); de snavel is proportioneel korter dan bij de Geelgors en wat bol.
Vleugels: De Ortolaan heeft vrij lange vleugels, breed aan de basis, vleugeltoppen met stompe punt. De Geelgors heeft vrij korte vleugels, breed aan de basis, vleugeltoppen met stompe punt. De Rietgors heeft vrij korte, afgeronde vleugels, breed aan de basis.
Staart: De Geelgors heeft een opvallend lange staart (in vlucht langer dan Rietgors), die vooral aan de basis smal is, maar er naar het einde toe boller uit kan zien. Het einde is duidelijk gevorkt (niet bij Ortolaan en Rietgors). De Rietgors heeft de kortste staart. De staart van de Ortolaan heeft witte hoeken (niet zozeer witte staartzijden), maar ziet er niet zo wit-zijdig uit als de Geelgors, die erg veel wit in de staart heeft.

VLUCHT

De Ortolaan is een goede vlieger, beter dan de andere Emberiza-soorten. De vlucht lijkt nauwelijks op die van de Geelgors, de bewegingen zijn lichter en vloeiender, snelheid en lange golfbewegingen lijken op die van de Boompieper (“vlucht ongeveer als Boompieper”).
De Geelgors vliegt weinig beter dan de Rietgors (enigszins trekkerig); vliegt in onregelmatige, zwakke, lange golven.
Rietgors: De fladderende, nerveuze vlucht maakt de indruk van een aaneenrijging van onregelmatige horizontale en verticale zigzagbewegingen. Vlucht zoals Geelgors, fladderend, met “slepende” staart (staarteinde soms bolvormig), maar gewoonlijk zwakker en telkens “inzakkend”. Vaker op een kleine pieper lijkend, met erratische series van soms onregelmatige vleugelslagen, hetgeen een trekkerige, twijfelende voortgang oplevert.

VERENKLEED

Minder belangrijk voor de herkenning, want is in de vlucht zelden goed te zien. De Ortolaan maakt een egale indruk, de Geelgors lijkt onder goede omstandigheden wat contrastrijker.
Onderdelen: De Ortolaan heeft in de meeste kleden meer of minder roodbruin op de onderdelen, met ongestreepte flanken. De onder- en bovendelen van eerste winterkleed vrouwtjes Ortolanen zijn echter wel redelijk sterk gestreept, waardoor ze op een pieper lijken. De Geelgors is in de meeste kleden gelig van onderen, met sterk gestreepte flanken (behalve adulte mannetjes) en vaak ook een gestreepte borst (soms zelfs een borstband). De Rietgors kan in winterkleed in de vlucht een verticale witte streep als afgrenzing van de oorstreek (halsband) hebben.
Vleugels: In de vlucht vallen de bleke vleugelstrepen van de Ortolaan soms op (zie bijvoorbeeld de afbeelding van een vliegende Ortolaan in Snow & Perrins 1998).
Stuit: De Ortolaan heeft een grijsbruine (niet roodbruine) stuit, die niet contrasteert met de mantel. De Geelgors heeft een opvallende, roodbruine stuit, de Rietgors een grijze tot grijsbruine stuit.

ROEPJES

De roepjes van de Ortolaan zijn nauwelijks te verwarren met die van de Geelgors en de Rietgors, maar wel met bepaalde roepjes van de Gele Kwikstaart en enkele andere soorten (zie hieronder). De Geelgors roept een hard, metalig “tzit”; minder algemeen zijn een klikkend “tit-tit-tit-tit”, en groepen Geelgorzen laten in de vlucht trillertjes “trrp-trrp” horen. Het bekende geluid van de Rietgors, een doordringend, hoog “tsieeh”,  is tijdens de trek weinig te horen. Vaker hoort men een gedempt, diep, schor “tjew” (of “dsche”; dit geluid is moeilijk fonetisch te spellen).
De Ortolaan heeft diverse roepjes, die ieder ook weer verschillend ten gehore gebracht kunnen worden (kort, een-tonig of lang, twee-tonig), onder invloed van opwinding en deels ook door regionale dialecten (net als bij de zang). Op grote afstand kunnen de geluiden ook anders klinken. De roepjes van de Ortolaan zijn typische gorzenroepjes, niet echt opvallend van klank (weinig melodieus) maar redelijk hard en van behoorlijke afstand te horen.
Karakteristiek voor de Ortolaan is dat de verschillende roepjes in een regelmatige afwisseling door elkaar heen gebruikt kunnen worden. Hierdoor is het voor een predator (of trekteller!) moeilijk om zich op het geluid te orienteren, en kan het lijken of er meerdere vogels aanwezig zijn.
1    TSEEip. Het meest kenmerkende roepje is een metalig, een- tot bijna twee-tonig “TSEEip” dat aan het einde in toonhoogte een beetje daalt, en zuiver of juist wat schril kan klinken. Korte versies van dit roepje (“tsie”) doen wat denken aan het alarmroepje “stip” van de Boompieper, de langere versies lijken op het (onzuivere) roepje van de Gele Kwikstaart. Het wordt zowel door overdag als ‘s nachts trekkende Ortolanen geuit, in “losse” opeenvolging (per overtrekkende Ortolaan kan het roepje 3 tot 5 keer gehoord worden).
‘s Nachts bestaan in de wegtrekperiode van de Ortolaan slechts verwisselingsmogelijkheden met trekkende Zanglijsters, wiens “tsip”-roepjes echter veel scherper zijn.

2    tjuep. Vaak wordt het TSEEip-roepje om de 2 seconden afgewisseld met een kort , metalig en enigszins stotend “tjuep” of “buet” (klinkt op grotere afstand bijna klikkend). Dit tjuep-roepje lijkt wat op de gewone roepjes van de Vink of de Goudvink, maar is korter en hoger van toon (fluitend). Het kan ook los gegeven worden, o.a. als roepje in de vlucht, vooral bij opwinding. Dit roepje wordt meestal in de broedgebieden gehoord.

3    plett. Contact-roepje: een gedempt, plat, kort, droog “plett”. Variabel in toonhoogte, kan ook klinken als “bit”, “tjip”, een snijdend “twick” etc. Doet denken aan overeenkomstige roepjes van de Putter. Dit contactroepje wordt meestal gebruikt in de vlucht, bijvoorbeeld door overdag trekkende Ortolanen, en ook vaak bij het opvliegen/opstoten.

GEDRAG

De Ortolaan trekt alleen of in zeer kleine groepjes, maar Geelgors en Rietgors doen dit vaak ook. Lijkt soms wel eens samen met andere soorten, zoals Boompieper of Gele Kwikstaart, te trekken, maar dit is waarschijnlijk slechts een kortstondig, toevallig verschijnsel.
Ortolanen trekken meestal in het donker; vooral ‘s nachts en in de vroege ochtendschemer. Volgens Spaepen (1984) houdt de trek in het najaar voor 9.00 uur ‘s ochtends op, in het voorjaar gaat de trek langer door, tot in de middag. De najaarstrek vindt vroeg plaats, van begin augustus tot half oktober, maar de laatste vogels worden meestal al op 23 september gezien. De meeste Ortolanen worden in de laatste week van augustus en de eerste week van september gezien. Tijdens de voorjaarstrek worden er in Nederland beduidend minder Ortolanen gezien dan tijdens de najaarstrek; de meeste vogels worden in mei gezien, de eerste half april.

DANKWOORD

BELANGRIJKSTE LITERATUUR

1 december 1999

plaatje uit Birds of the Western Palearctic  ( tekenaar Trevor Boyer )ad male non-breeding & first winter male