Tijdens ons verblijf in Pietermaritzburg kreeg ik contact met de heilige
ibis. Daar vinden wij een groot vogelreservaat onder de rook van de stad.
Ik wist van het bestaan van dit vogeloord uit folders, brochures en beschrijvingen
van de stad, waarin het steeds vermeld wordt als een druk bezochte roestplaats,
waar elke avond vele duizenden vogels zich verzamelen om er de nacht door
te brengen. Het was mij echter niet bekend, dat het een enorme broedkolonie
was, wellicht de grootste van geheel Natal. Hier, temidden van vele honderden
nestelende koereigers, kleine zilverreigers, rietduikers, zwartkopreigers
en slangenhalsvogels, kreeg ik kans ook de heilige ibis op de broedplaats
te leren kennen, waarmede ik erg in mijn schik was, want deze vogel stond
bovenaan op mijn verlanglijstje.
De eerste keer, dat ik de heilige ibissen zag, herkende ik
ze meteen, ofschoon ik ze nog nimmer eerder gezien had. Met een pinguin,
een struisvogel, een parelhoen of een secretarisvogel heb je ook geen moeilijkheden
en zo was het ook met mijn eerste heilige ibissen.
Zij kwamen mij direct als oude bekenden voor, want ik kende
ze van afbeeldingen en plaatjes in de vogelboeken en ik kon mij onmogelijk
vergissen. De grootte, een ietsje kleiner dan een reiger, het witte gevederte
met de eigenaardig gekrulde zwarte veren aan het achtereinde van het lichaam,
de lange gebogen snavel als van een wulp, de zwarte en naakte kop en hals
en de lange zwarte poten lieten geen twijfel over.
"Kijk," zei ik tegen Aje, "dat zijn nu heilige ibissen, de
heilige vogels van de oude Egyptenaren."
Zuid-Afrika heeft nog meer soorten ibissen, in totaal vijf
soorten en allemaal zijn ze gemakkelijk te herkennen. De heilige ibis,
de sacred ibis, zoals de Engelsen deze vogel noemen, is wel de meest algemene
soort en die kunnen wij door de gehele Unie ontmoeten, zowel langs de kusten,
als diep in het binnenland nabij rivieren, stromen en plassen.
Wij zagen ze telkens in de Kruger Wildtuin bij de Olifants-rivier
en bij de Letaba en Shingwidzi-rivier en later ook in het droge en uitgestrekte
gebied van de Oranje-Vrijstaat nabij dammen en poelen en vooral zeer talrijk
in het vogelparadijs van St. Lucia-baai, Valsbaai en Richardsbaai langs
de kust van de Indische Oceaan.
|
Bij een langdurige speurtocht naar blauwe kraanvogels tussen
Mooirivier en Estcourt in Natal ontdekten wij een grote gemengde kolonie
van koereigers en slangenhalsvogels, aalscholvers en heilige ibissen in
hoge bomen. Ik bekeek de bomen eens critisch, maar de nesten lagen allemaal
hemelhoog in de uiterst dunne takken en ik zag geen kans daar een film
of foto's van de vogels te maken. Maar tijdens de logeerpartij bij Siem
de Waal en zijn vrouw kreeg ik eindelijk een goede kans. Het prachtige
vogelreservaat van Pietermaritzburg bestaat uit een wijde plas, omgeven
door opgaand hout, waarin duizenden koereigers en vele andere soorten elk
jaar hun nesten bouwen. Siem bracht mij in contact met de directeur van
"Plantsoene", waaronder het vogelreservaat ressorteert, ik kreeg onmiddellijk
carte blanche en kon daar temidden van de vogels mijn gang gaan. Ook in
het voor het publiek afgesloten gedeelte.
Zo kon ik ook de plaatsen bezoeken, waar de heilige ibissen
nestelden, in totaal een paar honderd paar. De meeste nesten lagen vrij
hoog in de toppen der bomen, die boven en over het water hingen en bleven
voor mijn doel onbereikbaar. Maar tenslotte ontdekte ik nesten vlak bij
de grond. Sommige waren gebouwd tussen de bamboebosjes en in lage struiken.
Ik kon er echter met mijn schuilhut niet goed uit de voeten, maar na enig
zoeken en speuren vond ik een aantal nesten, gebouwd op lage stompen vlak
langs de oever van de plas, die mij geschikt leken.
|
De nesten bevatten al vrij grote jongen, die ik op drie weken
oud schatte. Dat was eigenlijk al een beetje te oud voor mijn doel, want
de ervaring had mij bij tal van andere soorten geleerd, dat jongen van
die leeftijd maar enkele keren per dag gevoerd worden, zodat het een dubbeltje
op zijn kant was, als het mij bij deze nesten zou lukken een voerscène
te filmen. Ik wist, dat de ibissen hun jongen niet precies op dezelfde
wijze voeren als de verschillende soorten reigers, waaraan de ibissen geparenteerd
zijn. En ook weer geheel anders dan aalscholvers, waar ze niets mee te
maken hebben.
Wat de wijze van voeren betreft, zouden de ibissen nog de
meeste verwantschap met de lepelaars vertonen. Voor zover ik wist, was
dit echter nog nimmer gefilmd. Ik wilde dat zelf nu eens zien, vergelijkingen
trachten te maken en het voeren der jongen op de filmband vastleggen.
Het kostte heel wat moeite om eindelijk een geschikt plekje
voor mijn schuilhut te vinden. Overal stonden struiken of bamboebosjes
in de weg, ik moest bovendien rekening houden met de zonnestand, maar na
enige uren had ik mij geïnstalleerd en ik was nu van plan niet eerder
mijn schuilhut weer te verlaten, voordat ik getuige was geweest van het
voeren der jongen. Maar het bleek mij al gauw, dat ik met die heilige ibissen
grote moeilijkheden zou krijgen. Ze waren meer dan lastig, begreep ik.
Lastig, omdat zij de schuilhut bleven wantrouwen, hoe goed verstopt en
gecamoufleerd dat ding ook was. Zij streken wel neer in de boomkruinen,
maar op veilige afstand en zo hoog, dat zij buiten schot bleven. Ik keek
gedurig schuin omhoog, zodat ik er kramp van kreeg in mijn nek. Toen moest
ik enige uren wachten, totdat de zon wat lager was gedaald. De ibissen
streken tenslotte neer op de grond, op veilige afstand van de hut en toen
merkte ik, dat zij de jongen uit de nesten gingen lokken.
Door de honger gedreven en aangemoedigd door de zachte lokkreten
der oude vogels, gingen de jongen er vandoor. Zij strompelden uit het nest,
vielen op de grond en verdwenen tenslotte in de richting van de oude vogels.
Daar, op geruime afstand van mijn schuilplaats en geheel buiten het schootsveld
van mijn camera, moest ik derhalve toezien hoe de jongen om voedsel gingen
bedelen en hoe de oude vogels hun lange, gebogen snavels aanboden. De jongen
graaiden het voedsel uit de zijkant van de snavels, waarbij ze nabij de
mondhoek naar binnen glipten. Dat alles deed mij sterk denken aan het voeren
van jonge lepelaars.
Die eerste dag ging voorbij en toen de zon achter de hellingen
van de bergen verdween, verliet ik teleurgesteld en stijf de hut. Maar
de volgende dag was ik weer vroegtijdig present. De jongen stonden weer
op het nest, maar in de middaguren verlieten ze dit en wandelden weer naar
hun ouders, die verderop neergestreken waren. Ik besloot de schuilhut te
verplaatsen en wel op een groter afstand van de nesten. Al die dagen was
het snikheet en ik had erg te kampen met de warmte. Het zweet gutste mij
van het voorhoofd en mijn sigaret siste uit. Achter mij waren de ibissen
teruggekeerd op hun nesten, maar deze bevatten allemaal eieren en ik wilde
per se het voeren vastleggen. Ook de derde dag ging voorbij zonder succes.
In de middag van de vierde dag keerden de oude vogels
pas terug op de nesten bij de grote jongen; enige malen zag ik hoe zij
hun jongen voerden en ik kon dit uitgebreid filmen. De aard van het voedsel
kon ik niet vaststellen. De heilige ibis is een aaseter, die zich voedt
met krengen en allerlei dierlijk afval en kadavers. Zijn kop en hals zouden
daarop kunnen wijzen. Evenals de verschillende soorten gieren hebben zij
een naakte kop en hals, bedekt met een zwarte en wat rimpelige lederhuid.
Zonder bezwaar kunnen zij hun kop en hals diep in de ingewanden van een
of ander dood dier steken, zonder hun veren te bezoedelen. In verband met
hun zwarte kop en hals wordt de heilige ibis ook wel "chimney sweep" genoemd
(Afrikaans: "skoorsteenveër"). Ofschoon zij ook wel waterinsecten
en kikvorsen verschalken, vormen zij met de verschillende gieren, nimmerzat
en maraboe een groep van afvalopruimers. Hoe de oude Egyptenaren er toe
kwamen deze echte viespeuken tot heilige vogels te verklaren, is niet zo
raadselachtig als het wel lijkt. In de steden traden zij op als een vuilnisdienst
en functionneerden zij als een kosteloze gezondheidspolitie.
|